200906378/1/R3.
Datum uitspraak: 23 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Weert,
verweerder.
Bij besluit van 8 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Weert (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Rond de Kazerne" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2009, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Jans, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een actualisering van de juridisch-planologische situatie. Het plan is overwegend conserverend van aard.
2.2. [appellant] betoogt dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel geen woonbestemming aan zijn perceel aan de [locatie] dat in het plan, dan wel in voorgaande bestemmingsplannen, op de omliggende percelen de bestemming bos is vervangen door de bestemming wonen. Voorts wijst [appellant] er op dat ten opzichte van het vorige plan een bouwkavel enkele meters is verschoven.
2.2.1. De raad stelt dat in het plan ten opzichte van het vorige bestemmingsplan op de omliggende percelen geen nieuwe mogelijkheden tot het oprichten van een woning zijn opgenomen.
2.2.2. De Afdeling stelt vast dat het perceel in het plan, evenals onder het vorige bestemmingsplan, als bos is bestemd. Voorts zijn op de omliggende percelen slechts die bouwvlakken overgenomen die onder het vorige bestemmingsplan al bestonden.
2.2.3. Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met de woonbestemmingen op de omliggende percelen wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat de bouwmogelijkheden voor deze woningen reeds onder het vorige bestemmingsplan bestonden. Waar elders in het plan de oprichting van drie nieuwe woningen mogelijk wordt gemaakt, betreft het eveneens de voortzetting van bestaande rechten uit het vorige bestemmingsplan. Voor het oordeel dat de raad het perceel van [appellant] had moeten vergelijken met de situatie zoals die was bij de vaststelling van het vorige bestemmingsplan op 18 december 1975, bestaat geen aanleiding. Voor zover [appellant] er op wijst dat op omliggende percelen de bestemming "Bos" gedeeltelijk is vervangen door de bestemming "Wonen" met gedeeltelijk de aanduiding 'overig - bos/tuin' en gedeeltelijk de aanduiding 'bijgebouwenvlak', overweegt de Afdeling dat hierdoor niet de bouw van een nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt. Voorts heeft de raad het ten opzichte van het vorige plan enigszins verschoven bouwperceel ten noorden van het perceel terecht niet beschouwd als een nieuwe mogelijkheid tot het oprichten van een woning. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de raad in strijd met een zorgvuldige belangenafweging geen woonbestemming aan het perceel heeft toegekend. Daartoe stelt hij dat het perceel een op zichzelf staand stukje bos is geworden, zodat de bosbestemming van weinig waarde is. Voorts wijst [appellant] op het ontbreken van beleid en voert hij aan dat dit geen reden kan zijn om niet aan zijn zienswijze tegemoet te komen. Verder behoeft volgens [appellant] niet te worden gevreesd voor een precedentwerking nu een situatie als de zijne zich weinig voordoet.
2.3.1. De raad stelt dat het bos op het perceel niet op zichzelf staat, nu er in de nabije omgeving voldoende bos aanwezig is. Voorts geeft de raad aan niet met de bestemming van een individueel perceel vooruit te willen lopen op een eventuele toekomstige ontwikkeling van het gebied.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die met het behoud van de bestemming bos op het perceel aan de orde zijn dan aan het belang van [appellant] bij het toekennen van een woonbestemming aan het perceel. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in de nabije omgeving bos aanwezig is, zodat niet redelijkerwijs gesteld kan worden dat het bos op het perceel een op zichzelf staand stukje bos is geworden. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het onwenselijk is door het toekennen van een woonbestemming aan het perceel vooruit te lopen op een eventuele ontwikkeling in de omgeving. Een individuele bestemmingswijziging kan een latere ontwikkeling van het gebied in de weg staan. De raad wijst in dit verband op de mogelijke ontwikkeling van woningbouw in de stadsrandzone nabij de Dijkerstraat, zoals is omschreven in de structuurvisie Fase 1. Gelet hierop is de bij de raad aanwezige vrees voor precedentwerking terecht en heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het belang van Daniëls geen doorslaggevende betekenis toekomt, te minder nu niet is gebleken van concrete plannen voor de bouw van een woning op het perceel.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009