200903080/1/H3.
Datum uitspraak: 23 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 18 maart 2009 in zaak nr. 08/845 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MSNP Management B.V.
Bij besluit van 14 februari 2008 heeft appellant (hierna: de minister) een verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MSNP Management B.V. (hierna: MSNP) om openbaarmaking van bij dit verzoek vermelde informatie over de brand in het cellencomplex op Schiphol Oost op 26 oktober 2005 afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft de minister het door MSNP daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2009, verzonden op 19 maart 2009, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door MSNP daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 mei 2009.
MSNP heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, ambtenaar in dienst van het ministerie, en MSNP, vertegenwoordigd door [gemachtigden], beiden werkzaam in haar dienst, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (hierna: de Rijkswet) wordt onder de raad verstaan: de Onderzoeksraad voor veiligheid.
Ingevolge artikel 3 heeft de raad tot taak met het uitsluitende doel toekomstige voorvallen te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken te onderzoeken en vast te stellen, wat de oorzaken of vermoedelijke oorzaken van individuele of categorieën voorvallen en van de omvang van hun gevolgen zijn en daaraan zo nodig aanbevelingen te verbinden.
Ingevolge artikel 55, eerste lid, stelt de raad ter afronding van zijn onderzoek een rapport op.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, maakt de raad het rapport openbaar.
Ingevolge het vijfde lid zijn concepten van het rapport, informatie die ten behoeve van een onderzoek door de raad is verzameld, alsmede informatie die de raad ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde, gedurende het onderzoek aan anderen heeft verstrekt niet openbaar.
2.2. De minister heeft aan de bij het in beroep bestreden besluit gehandhaafde weigering ten grondslag gelegd dat het verzoek betrekking heeft op informatie, als bedoeld in voormeld artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet, die de raad ten behoeve van het onderzoek naar de Schipholbrand heeft verzameld. Deze informatie is ingevolge die bepaling niet openbaar, aldus de minister.
2.3. De minister betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet slechts op de raad van toepassing is en niet op andere bestuursorganen, heeft miskend dat die bepaling een bijzondere openbaarmakingsregeling inhoudt en aan de betekenis van die bepaling wordt afgedaan, indien zij zo wordt opgevat dat zij slechts betrekking heeft op verzoeken om informatie die bij de raad worden ingediend.
2.4. Dit betoog slaagt. Indien de mogelijkheid zou openstaan om de door de raad ten behoeve van een onderzoek verzamelde informatie met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) bij een ander bestuursorgaan op te vragen, indien en voor zover die daar berust, zou afbreuk worden gedaan aan de betekenis van de in de Rijkswet voorziene bijzondere openbaarmakingsregeling, in het bijzonder van artikel 59, vijfde lid. Hiertoe is mede in aanmerking genomen dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van die wet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 28634, nr. 3, blz. 9-10) en haar voorloper, de Wet Raad voor de Transportveiligheid (Tweede Kamer, vergaderjaar, 1996-1997, 25332, nr. 3, blz. 7), moet worden afgeleid dat de wetgever bedoeld heeft dat de raad zo compleet mogelijk informatie moet kunnen verzamelen om zich een zo goed mogelijk beeld van de toedracht van een voorval te vormen en daartoe onder meer ter bescherming van de positie van getuigen deze bijzondere op het onderzoek van de raad toegesneden openbaarmakingsregeling in de wet is opgenomen. In de toelichting bij de Vierde Nota van Wijziging (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 28634, nr. 33, blz. 6) is voorts vermeld dat de raad zelf beslist, welke door hem verzamelde informatie in het eindrapport komt. Daarbij moet hij in acht nemen, hetgeen in artikel 52, thans artikel 57, van de Rijkswet is bepaald over welke informatie niet in het rapport mag worden opgenomen en moet hij er voor zorg dragen dat de informatie die hij vertrouwelijk krijgt, niet openbaar wordt gemaakt, aldus die toelichting.
De minister betoogt dan ook met recht dat de ten behoeve van het onderzoek verzamelde informatie die niet in het eindrapport wordt opgenomen ingevolge artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet niet openbaar is en deze bepaling aan toepassing van de Wob, als door de rechtbank voorzien, in de weg staat.
Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de minister ingevolge artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet gehouden was het verzoek af te wijzen, indien en voor zover dit betrekking heeft op informatie die de raad ten behoeve van het onderzoek naar de Schipholbrand heeft verzameld. De minister heeft in hoger beroep gesteld dat het verzoek van MSNP op zodanige informatie ziet. Ter zitting heeft MSNP echter gemotiveerd gesteld dat de door haar verzochte informatie, althans een deel daarvan, weliswaar betrekking heeft op de Schipholbrand, maar niet door de raad ten behoeve van zijn onderzoek daarnaar is verzameld. Onder die omstandigheden biedt het in beroep bestreden besluit onvoldoende grondslag voor het oordeel dat de minister het verzoek van MSNP terecht op de voet van artikel 59, vijfde lid, van de Rijkswet in zijn geheel heeft afgewezen. De minister heeft niet aannemelijk gemaakt dat het verzoek van MSNP uitsluitend betrekking heeft op informatie die de raad ten behoeve van zijn onderzoek naar de Schipholbrand heeft verzameld. In zoverre steunt het niet op een toereikende motivering.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust. Aangezien het hoger beroep van de minister gegrond is, brengt redelijke toepassing van artikel 40, derde lid, van de Wet op de Raad van State met zich dat van de minister geen griffierecht wordt geheven.
2.6. De minister dient, nu de aangevallen uitspraak niet wordt vernietigd, echter wel op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. veroordeelt de minister van Justitie tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MSNP Management B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 363,73 (zegge: driehonderddrieënzestig euro en drieënzeventig cent.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009