200901351/1/H1.
Datum uitspraak: 23 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2009 in zaak nr. 07/2844 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid.
Bij besluit van 24 maart 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) aan [appellant] te kennen gegeven dat naar aanleiding van de brand in de nacht van 7 op 8 maart 2005 in zijn pand op het adres [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) een gevaarlijke situatie was ontstaan, in verband waarmee het noodzakelijk was dat terstond veiligheidsmaatregelen werden getroffen, dat op 8 maart 2005 om 9.00 uur mondeling opdracht aan een sloopbedrijf is gegeven om noodzakelijke voorzieningen te treffen en dat de aan de uitvoering verbonden kosten ten laste van [appellant] zullen worden gebracht.
Bij besluit van 5 juni 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 maart 2005 in stand gelaten onder de aanvulling dat op grond van artikel 5:24, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het toepassen van de bestuursdwang achteraf op schrift is gesteld.
Bij uitspraak van 14 januari 2009, verzonden op 15 januari 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 april 2009.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2009, waar [appellant] in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen en W. Karreman, ambtenaren in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen.
2.1. Uit het verhandelde ter zitting bij de Afdeling en de processen-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank is het volgende gebleken.
In de nacht van 7 op 8 maart 2005 heeft een brand gewoed in het pand en de twee panden aan weerszijden daarvan. In de ochtend van 8 maart 2005 heeft R.J.P. de Waal, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, met [appellant] gesproken over de te treffen (veiligheids)maatregelen aan het pand, waarbij de Waal heeft aangegeven dat aan het pand terstond bepaalde maatregelen getroffen dienden te worden. In reactie hierop heeft [appellant] gesteld dat hij niet al deze voorgestelde maatregelen noodzakelijk achtte ten behoeve van de veiligheid van het pand en de omgeving. Volgens hem bestond alleen de noodzaak tot het dichttimmeren van het pand om binnendringen te voorkomen en tot het uitvoeren van stempelwerk op de eerste en tweede verdieping. Voorts heeft hij aangegeven dat hij deze maatregelen in eigen beheer wilde uitvoeren en dat hij niet instemde met opdrachtverlening aan een derde om de door de Waal voorgestelde maatregelen te treffen. De Waal heeft vervolgens aan [sloopbedrijf] mondeling opdracht verstrekt om (veiligheids)maatregelen te treffen aan het pand en de omliggende panden. [appellant] heeft de ramen en andere openingen van het pand op die dag dichtgetimmerd. [sloopbedrijf] is vervolgens op die dag begonnen met de voorbereiding van de werkzaamheden. Op 11 maart 2005 is de mondelinge opdracht aan [sloopbedrijf] schriftelijk bevestigd onder opgave van een werkomschrijving. De werkzaamheden hebben tot eind maart geduurd.
2.2. Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Awb wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking. Ingevolge het vierde lid wordt in de beschikking een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging van de bestuursdwang kunnen voorkomen door zelf de door het bestuursorgaan te omschrijven maatregelen te treffen. Ingevolge het vijfde lid behoeft geen termijn te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet. Ingevolge het zesde lid zorgt het bestuursorgaan, indien de situatie dermate spoedeisend is dat het de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen dermate spoedeisendheid aanwezig was dat zonder opschriftstelling en zonder het stellen van een begunstigingstermijn tot toepassing van bestuursdwang kon worden overgegaan. Hij voert hiertoe aan dat eerst twee weken na 8 maart 2005 met de uitvoering van de veiligheidsmaatregelen aan zijn pand is begonnen en dat hij de noodzakelijke werkzaamheden in eigen beheer wilde uitvoeren. [appellant] voert voorts aan dat niet alle uitgevoerde werkzaamheden noodzakelijk waren om de onveilige situatie op te heffen. Hij wijst er daarbij op dat volgens beschouwingen van Krantz & Polak Resolve experts, taxateurs en schade coaches van 7 november 2007 diverse aan het pand uitgevoerde werkzaamheden niet noodzakelijk waren en dat de werkzaamheden met betrekking tot de stabiliteit van de constructie van het pand op een andere en minder kostbare wijze uitgevoerd hadden kunnen worden.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in de ochtend van 8 maart 2005 de situatie dermate spoedeisend was dat zonder het gunnen van een begunstigingstermijn en het op schrift stellen van de bestuursdwangaanschrijving bestuursdwang kon worden toegepast en mondeling opdracht aan [sloopbedrijf] kon worden gegeven om maatregelen aan het pand en omliggende panden te treffen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het dossier, met name het door de Waal opgestelde verslag van de brand, is gebleken dat op 8 maart 2005 instortingsgevaar bestond, dat de verdiepingsvloeren drie, vier en vijf en de kap van het pand, alsmede de kap van het pand op nummer […] waren bezweken en dat de kap van het pand op nummer […] was aangetast, alsmede dat het pand en de twee omliggende panden onbewoonbaar waren door brand, bluswater, roet en rook. Voorts wordt van belang geacht dat maatregelen noodzakelijk waren ter voorkoming van gevaar in de openbare ruimte.
2.3.2. Op 11 maart 2005, de dag waarop de mondelinge opdracht aan [sloopbedrijf] tot het treffen van de maatregelen aan het pand en de omliggende panden op schrift werd gesteld, had het dagelijks bestuur echter moeten inzien dat de maatregelen aan het pand die op dat moment nog niet waren uitgevoerd geen dermate spoedeisend karakter hadden dat [appellant] niet kon worden aangeschreven om binnen korte termijn zelf de noodzakelijke voorzieningen aan het pand te treffen. Het dagelijks bestuur heeft dit nagelaten en ten onrechte tot en met eind maart 2005 zelf de maatregelen aan het pand doen uitvoeren. Dat bij het amoveren van de panden een bepaalde volgorde moest worden aangehouden, zoals het dagelijks bestuur ter zitting heeft toegelicht, maakt niet dat [appellant] vanaf 11 maart 2005 niet bij de te verrichten werkzaamheden kon worden betrokken. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het besluit op bezwaar niet met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van die wet niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar vernietigen.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2009 in zaak nr. 07/2844;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van 5 juni 2007, kenmerk 05-210;
V. gelast dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid aan H.C. [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009