ECLI:NL:RVS:2009:BK7459

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900245/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 december 2009 uitspraak gedaan over het hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Het hoger beroep was ingesteld tegen de beslissing van de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage, die op 30 maart 2007 het verzoek om peiljaarverlegging van [appellant] buiten behandeling had gelaten. De rechtbank had op 4 juli 2008 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.

De Raad van State overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn vangt aan op de dag na de bekendmaking van de uitspraak, die in dit geval op 9 juli 2008 had plaatsgevonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 20 augustus 2008. Het hoger beroepschrift van [appellant], dat op 8 januari 2009 was ingediend, was dus na afloop van de wettelijke termijn ontvangen.

[Appellant] stelde dat hij de uitspraak pas op 30 december 2008 had ontvangen en dat deze niet naar zijn gemachtigde was verzonden. De Raad van State oordeelde echter dat de toezending van de uitspraak op 9 juli 2008, die aangetekend was verzonden, als de voorgeschreven wijze van bekendmaking gold. De enkele stelling van [appellant] dat hij de uitspraak later had ontvangen, werd als onvoldoende bewijs beschouwd.

De Raad van State concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat [appellant] niet in verzuim was geweest met het indienen van het hoger beroepschrift. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200900245/1/H2.
Datum uitspraak: 23 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 juli 2008 in zaak nr. 07/5811 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de raad voor rechtsbijstand) het verzoek om peiljaarverlegging van [appellant] buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 8 juni 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2008, verzonden op 9 juli 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad voor rechtsbijstand heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2009, waar [appellant], in persoon, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, gelezen in samenhang met artikel 6:24, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, voor zover thans van belang, is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11, voor zover thans van belang, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 8:79, eerste lid, voor zover thans van belang, zendt de griffier binnen twee weken na de dagtekening van de uitspraak kosteloos een afschrift van de uitspraak aan partijen.
Ingevolge artikel 8:37, eerste lid, voor zover thans van belang, geschiedt de verzending van een afschrift van de uitspraak bij aangetekende brief, tenzij de rechtbank anders bepaalt.
2.2. [appellant] stelt dat hij eerst op 30 december 2008 de uitspraak van de rechtbank heeft ontvangen. Verder voert [appellant] aan dat de uitspraak niet verzonden is naar zijn gemachtigde.
2.3. Uit het beroepschrift van [appellant] blijkt niet dat hij werd bijgestaan door een gemachtigde. Tevens heeft [appellant] voor de verzending van de uitspraak niet kenbaar gemaakt dat hij zich door een gemachtigde liet bijstaan. De uitspraak van de rechtbank is op 9 juli 2008 aan [appellant] verzonden. Gezien de hierbij vermelde barcode en het zogeheten 'Track & Trace'-systeem van TNT-post is deze uitspraak aangetekend verzonden en op 11 juli 2008 op het adres van [appellant] afgeleverd. De enkele stelling van [appellant] dat hij eerst op 30 december 2008 de uitspraak van de rechtbank heeft ontvangen, is als tegenbewijs ontoereikend. De toezending van de uitspraak aan [appellant] op 9 juli 2008 geldt, gelet op de artikelen 8:79, eerste lid, en 8:37, eerste lid van de Awb, als de voorgeschreven wijze van bekendmaking als bedoeld in artikel 6:8 van de Awb. De beroepstermijn van zes weken is ingegaan op 10 juli 2008 en geëindigd op 20 augustus 2008. Het hoger beroepschrift van [appellant] van 8 januari 2009, ingekomen op 12 januari 2009, is dan ook na afloop van de wettelijke beroepstermijn ingediend.
2.4. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs geoordeeld zou moeten worden dat [appellant] met het indienen van het hoger beroepschrift na afloop van de wettelijke termijn niet in verzuim is geweest.
2.5. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009
85-630.