200901801/1/H2.
Datum uitspraak: 23 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de commanditaire vennootschap Park Brederode C.V., gevestigd te Heemstede,
2. Stichting Schapenduinen en Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg, beide gevestigd te Bloemendaal,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 februari 2009 in zaken nrs. 07-6899, 07-6900 en 07-6901 in het geding tussen:
Stichting Schapenduinen, Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg en Vereniging tot behoud van 19de en vroeg 20ste eeuws cultuurgoed in Nederland, het Cuypersgenootschap
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
Bij besluit van 6 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) aan Park Brederode C.V. (hierna: Park Brederode) vergunning verleend krachtens artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 voor de herontwikkeling van het hoofdgebouw van het complex van het voormalig provinciaal ziekenhuis Meerenberg aan de Brederodelaan te Bloemendaal tot een appartementengebouw.
Bij uitspraak van 2 februari 2009, verzonden op 3 februari 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, de door de Stichting Schapenduinen, de Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg en de Vereniging tot behoud van 19de en vroeg 20ste eeuws cultuurgoed in Nederland, het Cuypersgenootschap (hierna: het Cuypersgenootschap) daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en het besluit van 6 september 2007, voor zover daarin is voorzien in het afbreken van de zuidvleugel en in het afbreken van de schoorsteen, vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Park Brederode bij brief, bij de Raad van State ingekomen per fax op 13 maart 2009, en de Stichting Schapenduinen en de Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg bij brief, bij de Raad van State ingekomen per fax op 16 maart 2009, hoger beroep ingesteld.
Park Brederode heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 1 september 2009 heeft het college, onder intrekking van het besluit van 6 september 2007, aan Park Brederode opnieuw een vergunning verleend krachtens artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.
Tegen dit besluit hebben het Cuypersgenootschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen per fax op 15 september 2009 en de stichting Stichting Bescherming Erfgoed Zuid-Kennemerland (hierna: SBEZK), mede namens de Stichting Schapenduinen en de Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg, bij brief, bij de Raad van State ingekomen per fax op 16 september 2009 beroep ingesteld.
Park Brederode heeft een reactie ingediend.
De SBEZK, de Stichting Schapenduinen en de Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2009, waar Park Brederode, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, de SBEZK, de Stichting Schapenduinen en de Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg, vertegenwoordigd door M. Roos-Andriesse, het Cuypersgenootschap, vertegenwoordigd door L.W. Dubbelaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Goosens, advocaat te Amsterdam, en P. Schaapman, werkzaam bij de gemeente Bloemendaal, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.
2.2. Het gehele complex aan de Brederodelaan 54 te Bloemendaal, kadastraal bekend gemeente Bloemendaal, sectie A, nr. 11417, is bij besluit van 16 juni 2005 door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onder nr. 529401 aangewezen als rijksmonument, met afzonderlijke aanwijzingsbesluiten ten aanzien van onderdelen van het complex, te weten voor het carré met zijvleugel, theater, katholieke kapel en gebouw technische dienst (nr. 525028), voor het mortuarium (nr. 529427), voor de fabrieksschoorsteen (nr. 529428) en voor drie waterpompen (nr. 529429).
Met het oog op het herontwikkelen van het hoofdgebouw van het complex aan de Brederodelaan tot een appartementengebouw heeft Park Brederode op 8 maart 2007 een aanvraag ingediend voor een monumentenvergunning. De Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (hierna: de RACM) heeft bij brief van 29 mei 2007 positief geadviseerd, behoudens ten aanzien van het grotendeels slopen van de zuidvleugel ten behoeve van de ruïnevariant waarover negatief is geadviseerd. De gemeentelijke Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: CWM) heeft in haar vergadering van 2 april 2007 opgemerkt dat de ruïnevariant van de zuidvleugel geen optie is voor een monument dat in goede staat verkeert en voorts verwezen naar haar eerdere advies van 1 december 2003, waarin de CWM van mening is dat de zuidvleugel gehandhaafd dient te blijven.
Het college heeft bij besluit van 6 september 2007 in afwijking van de adviezen van de RACM en de CWM een monumentenvergunning aan Park Brederode verleend waarbij de bestaande zuidvleugel wordt getransformeerd tot een ruïne die onderdeel uitmaakt van de parkaanleg.
2.3. Park Brederode betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het plan er feitelijk op neerkomt dat de zuidvleugel wordt afgebroken en dat het college aannemelijk moet maken dat deze afbraak gelet op de betrokken belangen noodzakelijk is, de monumentenvergunning ten onrechte heeft getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium. Volgens Park Brederode is het criterium of het belang van een ongewijzigd behoud van het monument zwaarder dient te wegen dan het belang bij het realiseren van het bouwplan. Het verlenen van een sloopvergunning is een discretionaire bevoegdheid van het college zodat de rechtbank het resultaat van deze belangenafweging terughoudend dient te toetsen, aldus Park Brederode. Zij gaat er echter aan voorbij dat de rechtbank dit heeft overwogen in het kader van de vraag of de motivering van het bestreden besluit, bezien in het licht van de uitgebrachte adviezen, voldoende was. Daarbij heeft de rechtbank slechts geoordeeld dat het besluit wat betreft de sloop van de zuidvleugel en de schoorsteen onvoldoende is gemotiveerd en derhalve in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Dat de rechtbank een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd is dan ook niet aan de orde.
2.3.1. De rechtbank heeft, mede gelet op artikel 3:50 van de Awb, terecht overwogen dat het college bij het besluit van 6 september 2007 wat betreft de zuidvleugel niet aan het motiveringsvereiste heeft voldaan. Het college heeft zich bij dit besluit op het standpunt gesteld dat het RACM zichzelf te kort doet door slechts vanuit het oogpunt van monumentenzorg naar de zuidvleugel kijken en niet het totaalplan te beoordelen en dat er gebreken kleven aan het advies van de CWM omdat daarin wordt verwezen naar het eerdere advies met betrekking tot de plaatsing van de zuidvleugel op de monumentenlijst. Dit maakt de adviezen echter nog niet ondeugdelijk en het college gaat bij de eigen afweging onvoldoende in op de noodzaak tot afbraak van de zuidvleugel. Het college heeft in dat opzicht onvoldoende inhoudelijke argumenten aangevoerd die het besluit kunnen schragen en het berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
2.4. De Stichting Schapenduinen en de Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg betogen dat er geen enkele aanwijzing is dat de RACM en de CWM zich hebben gerealiseerd dat het plan waarover zij adviseerden ook voorzag in de sloop van de monumentale schoorsteen. Dat de adviezen desalniettemin impliciet ook betrekking op de schoorsteen zouden hebben, zoals de rechtbank heeft overwogen, wordt door beide dan ook betwist. Park Brederode heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit wat betreft de schoorsteen wel voldoende gemotiveerd is zodat de rechtbank het besluit in zoverre ten onrechte heeft vernietigd.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de RACM en de CWM, hoewel zij dit niet expliciet vermelden, wel op de hoogte waren van de sloop van de schoorsteen. Dit blijkt ook uit de door Park Brederode overgelegde brief van 24 september 2009 van H. van Meeteren, werkzaam bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, voorheen de RACM. Hierin geeft zij aan dat bij het opstellen van het advies er voor is gekozen om niet uitputtend alle wijzigingen te bespreken gelet op de uitzonderlijke grote omvang van het complex en het aantal ingrepen. Diverse onderdelen van het plan waarover reeds overeenstemming was bereikt zijn zodoende niet expliciet genoemd in het advies. Dit betreft ook de sloop van de schoorsteen. Daarnaast is per abuis in het advies niet het aparte monumentnummer van de schoorsteen vermeld maar enkel het monumentnummer van het zogenoemde carré, aldus Van Meeteren. Voorts maakt de schoorsteen onbetwist onderdeel uit van het hoofdgebouw en op de bij de aanvraag voor een monumentenvergunning behorende tekeningen van de oude situatie is de schoorsteen ingetekend, terwijl deze ontbreekt op de tekeningen van de gewenste nieuwe situatie. Omdat zowel de RACM als de CWM zich positief hebben uitgelaten over het totaalplan en uitsluitend negatief hebben geadviseerd over het afbreken van de zuidvleugel heeft het college niet in afwijking van deze adviezen besloten. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is er dan ook geen grond voor het oordeel dat het college zijn besluit in zoverre onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd.
2.5. Zowel Park Brederode als de Stichting Schapenduinen en de Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg, betogen dat de rechtbank de monumentenvergunning niet gedeeltelijk had mogen vernietigen omdat het bouwplan één samenhangend geheel vormt. Daarbij zijn zij van mening dat in ieder geval voor zover het de zuidvleugel betreft, dit deel niet los te zien is van de rest van het gebouw.
Dit betoog faalt. De afzonderlijke delen, waaronder de zuidvleugel en de fabrieksschoorsteen, zijn ook bij afzonderlijke aanwijzingsbesluiten aangewezen. Zij vormen uit monumentenoogpunt dus geen onverbrekelijk geheel op grond waarvan geen gedeeltelijke vernietiging mogelijk zou zijn van de monumentenvergunning. Dat deze gedeeltelijke vernietiging tot gevolg heeft dat het bouwplan vanwege de samenhang van de verschillende onderdelen niet kan worden uitgevoerd en dat daardoor het niet vernietigde deel van de vergunning onbruikbaar is, betekent niet dat daarom de gehele vergunning moet worden vernietigd. De rechtbank kon dan ook ingevolge artikel 8:72, eerste lid, van de Awb het besluit van 6 september 2007 gedeeltelijk vernietigen.
2.6. Gelet op het voorgaande is het hoger beroep van de Stichting Schapenduinen en de Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg ongegrond en is het hoger beroep van Park Brederode wat betreft het afbreken van de schoorsteen gegrond en voor het overige ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het de schoorsteen betreft en voor het overige te worden bevestigd. Dit betekent dat het besluit van 6 september 2007 wat betreft de schoorsteen in stand blijft.
2.7. Bij besluit van 1 september 2009 heeft het college het besluit van 6 september 2007 in zijn geheel ingetrokken en, opnieuw beslissend op de aanvraag van Park Brederode, aan haar wederom een vergunning verleend krachtens artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de herontwikkeling van het hoofdgebouw van het complex aan de Brederodelaan tot een appartementengebouw.
2.8. Het college heeft er blijkens het besluit en de ter zitting gegeven toelichting voor gekozen om, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, opnieuw gebruik te maken van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure ingevolge afdeling 3.4 van de Awb om tot een nieuw besluit te komen. Het college zat door de partiële vernietiging anders met een half in stand gebleven en een half vernietigd besluit. De verleende vergunning bleek in deze partieel vernietigde vorm niet uitvoerbaar. Ter voorkoming van twee besluiten op één aanvraag is er voor gekozen het gehele besluit in te trekken met gelijktijdige vervanging daarvan door een nieuw besluit op de voorliggende aanvraag, hangende het hoger beroep. Dat het college voor deze weg heeft gekozen, acht de Afdeling niet onjuist.
In de uitspraak van 5 november 2008 in zaak nr. 200806119/2 heeft de Afdeling overwogen dat een aantal appellanten in die zaak geen beroep had ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit tot verlening van een monumentenvergunning en dat deze appellanten daarom geen ontvankelijk beroep konden instellen tegen het na de vernietiging door de rechtbank nieuw genomen besluit, nu zij als gevolg van dat besluit niet in een nadeliger positie waren komen te verkeren dan waarin zij zich bevonden als gevolg van het vernietigde besluit en evenmin was gebleken van aan het heroverwegingsbesluit ten grondslag liggende gewijzigde feiten of omstandigheden. In die situatie was niet opnieuw de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd, maar de Afdeling ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen indien het bestuursorgaan dat wel nogmaals - en derhalve onverplicht - heeft gedaan op grond van de ongewijzigde aanvraag. SBEZK heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 6 september 2007. SBEZK heeft daarmee berust in dat besluit en er zijn geen gewijzigde feiten of omstandigheden waardoor SBEZK als gevolg van het heroverwegingsbesluit van 1 september 2009 in een nadeliger positie is komen te verkeren dan waarin zij zich bevond als gevolg van het vernietigde besluit. Het nieuw uitgebrachte deskundigenadvies is niet als zodanig te beschouwen nu hiermee - ten einde het door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen - slechts de motivering van het besluit is gewijzigd. Het beroep van SBEZK tegen het besluit van 1 september 2009 dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.9. De Stichting Schapenduinen en de Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg hebben aangevoerd dat het hernieuwde besluit geen besluit is als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, omdat er iets moet veranderen in het besluit zelf en een verbetering van de motivering van een besluit geen besluit is. Zij gaan er echter aan voorbij dat de rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit wat betreft de sloop van de zuidvleugel - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het hoger beroep is de schoorsteen niet meer aan de orde - onvoldoende is gemotiveerd en derhalve in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Daarom moest een nieuw besluit worden genomen. Het intrekken van het betreffende besluit en gevolg geven aan de uitspraak van de rechtbank door het nieuwe besluit te voorzien van een gewijzigde motivering is niet in strijd met artikel 6:18 van de Awb.
2.10. Op 9 juni 2009 hebben professor dr. V.T. van Rossem en professor drs. A.L.L.M. Asselbergs op verzoek van het college een rapport uitgebracht, waarbij zij een positief advies hebben gegeven wat betreft de sloop van de zuidvleugel. Dit advies ligt aan het heroverwegingsbesluit ten grondslag. In hetgeen hierover in beroep is aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of ondeugdelijk is gemotiveerd. Het besluit is zorgvuldig voorbereid en de belangen zijn voldoende afgewogen. Hierdoor is er nu wel sprake van een deugdelijke motivering. Dat de Stichting Schapenduinen en de Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg naar aanleiding van het nieuwe besluit zelf ook reacties van deskundigen hebben ingediend doet hier niet aan af. Het gaat er om of de motivering van het college het besluit kan dragen. Daarbij komt dat nu ook de Stichting Welstandszorg Noord-Holland positief over het plan heeft geadviseerd. De stelling van de Stichting Schapenduinen en de Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg dat het besluit zuiver is genomen op commerciële gronden, gaat niet op. Zowel de hoogleraren als de Stichting Welstandszorg Noord-Holland zijn onafhankelijk van partijen en hebben zelf geen belang bij het wel of niet verlenen van een monumentenvergunning aan Park Brederode.
2.11. Gelet op het voorgaande is het beroep van de Stichting Schapenduinen en de Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg ongegrond. Het Cuypersgenootschap heeft geen andere gronden aangevoerd dan die, welke in het voorgaande reeds zijn besproken, zodat zijn beroep eveneens ongegrond is.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de commanditaire vennootschap Park Brederode C.V. wat betreft het afbreken van de schoorsteen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 februari 2009 in zaken nrs. 07-6899, 07-6900 en 07-6901 voor zover de rechtbank het besluit van 6 september 2007 heeft vernietigd voor zover daarin is voorzien in het afbreken van de schoorsteen;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het beroep van de stichting Stichting Bescherming Erfgoed Zuid-Kennermerland tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal van 1 september 2009 niet-ontvankelijk;
V. verklaart het beroep van de stichting Stichting Schapenduinen, de vereniging Vereniging Behoud Landgoed Meer en Berg en de vereniging Vereniging tot behoud van 19de en vroeg 20ste eeuws cultuurgoed in Nederland, het Cuypersgenootschap tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal van 1 september 2009 ongegrond;
VI. gelast dat de gemeente Bloemendaal aan de commanditaire vennootschap Park Brederode C.V. het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009