ECLI:NL:RVS:2009:BK7451

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901765/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Blaricum inzake handhaving bouwvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellanten] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 27 januari 2009 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Blaricum ongegrond verklaarde. Het college had op 1 november 2007 aan [appellanten] gelast de woning op het perceel [locatie] te Blaricum niet in gebruik te nemen voordat de bouwwerkzaamheden waren goedgekeurd, met een dwangsom van € 7.500,00 per dag. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld, maar [appellanten] stelde dat de last onder dwangsom niet kon worden opgelegd omdat de woning al in gebruik was. De Raad van State heeft de zaak op 3 november 2009 behandeld en concludeerde dat de rechtbank niet had onderkend dat het besluit van het college in strijd was met de Woningwet. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, herroepte het besluit van 1 november 2007 en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

200901765/1/H1.
Datum uitspraak: 23 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Blaricum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2009 in zaak nr. 08/1948 in het geding tussen:
[appellant a]
en
het college van burgemeester en wethouders van Blaricum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Blaricum (hierna: het college) aan [appellanten] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant]) gelast de woning op het perceel [locatie] te Blaricum (hierna: het perceel) niet in gebruik te nemen voordat de woning bij het college gereed is gemeld en de bouwwerkzaamheden door het college akkoord zijn bevonden, onder oplegging van een dwangsom van € 7.500,00 per constatering per dag met een maximum van € 90.000,00.
Bij besluit van 25 maart 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de dwangsom gewijzigd in een bedrag van eenmaal € 7.500,00.
Bij uitspraak van 27 januari 2009, verzonden op 29 januari 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 april 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.R.M. van Lent, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 16 maart 2007 heeft het college aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het vergroten van de monumentale woning op het perceel [locatie] te Blaricum. Op 29 juni 2007 is een bouwstop opgelegd, omdat werd gebouwd in afwijking van onder meer deze bouwvergunning. Volgens de overwegingen die aan dit besluit ten grondslag liggen is de corridor tussen de woning en het bijgebouw groter uitgevoerd dan vergund, is aan de kopzijde de kozijnindeling anders dan vergund, is het muurtje tussen het bijgebouw en de woning recht doorgezet in plaats van terugspringend en daarin een kleiner kozijn aangebracht dan vergund en is de indeling van de ruimte anders dan vergund en is in de corridor een toiletruimte aangebracht, waardoor het gevelaanzicht is gewijzigd. Voorts is het bijgebouw rondom gestukadoord in plaats van bekleed met rabatdelen, is op de plaats waar een deur moet zijn een raamkozijntje geplaatst, is in plaats van twee kleine dakkapellen één grote dakkapel gebouwd en is de indeling van het bijgebouw niet in overeenstemming met de verleende bouwvergunning. De afwijkingen in de woning betreffen het plaatsen van voorzetwanden in het voorste gedeelte, het ter plaatse van de keuken aanbrengen van een stucplafond en het plaatsen van twee open haarden. Ten slotte is in de tuin bij de carport een betonnen plaat van circa 9 m2, voorzien van twee afvoeren, aangebracht. [appellant] heeft de bouwwerkzaamheden, ondanks deze bouwstop, voortgezet.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn stelling dat aan de last onder dwangsom geen besluit van het college ten grondslag ligt.
2.2.1. Hoewel dit betoog terecht is voorgedragen, kan dit niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Gebleken is dat het besluit is genomen in de vergadering van het college op 30 oktober 2007, op 31 oktober 2007 op schrift is gesteld en op 1 november 2007 is verzonden.
2.3. De last strekt ertoe te verhinderen dat [appellant] in strijd met artikel 4.14 van de bouwverordening de woning op het perceel in gebruik neemt, omdat de woning is verbouwd in afwijking van de verleende bouwvergunning.
2.4. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een bouwverordening vast die uitsluitend de voorschriften als bedoeld in het tweede tot en met zesde lid bevat.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bevat de bouwverordening voorschriften omtrent het gebruik van onder andere woningen, waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot:
1o de beschikbaarheid van drinkwater en energie;
2o de reinheid;
3o het bestrijden van schadelijk of hinderlijk gedierte;
4o de brandveiligheid;
5o het aantal personen dat in een woning mag wonen.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
2.5. Ingevolge artikel 4.14, aanhef en onder b, van de bouwverordening van de gemeente Blaricum (hierna: de bouwverordening) is het verboden na de bouw van een bouwwerk, waarvoor vergunning is verleend, dit bouwwerk in gebruik te geven of te nemen indien er niet is gebouwd overeenkomstig de bouwvergunning.
Ingevolge artikel 11.2 van de bouwverordening kunnen burgemeester en wethouders, indien het bouwtoezicht constateert, dat het bouwwerk in afwijking van het bepaalde in artikel 4.14 het bouwwerk in gebruik is genomen, de eigenaar of degene, die het in zijn macht heeft aan de verboden toestand een einde te maken, aanschrijven tot het staken van het gebruik of tot het alsnog voldoen aan alle voorwaarden van de bouwvergunning.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de last onder dwangsom niet kon worden opgelegd, omdat de woning al ten tijde van de oplegging van de last in gebruik was, en het gebruik nimmer is onderbroken. Hij voert daartoe aan dat hij gedurende de uitvoering van de bouwwerkzaamheden in de woning dan wel het bijgebouw sliep, op dit adres stond ingeschreven, water en gas aangesloten zijn gebleven, er een vaste telefoonsluiting aanwezig was en voor de woning onroerendezaaksbelasting werd betaald. Verblijf in de woning gedurende de bouwwerkzaamheden was ook noodzakelijk gezien de afstand naar zijn werk, bewaking van de woning en ontvangst van de werklui, aldus [appellant].
2.6.1. Niet in geschil is dat [appellant] in afwijking van de aan hem bij besluit van het college op 16 maart 2007 verleende bouwvergunning heeft gebouwd. Dit betekent echter niet dat het college reeds daarom bevoegd was op grond van artikel 4.14, gelezen in verbinding met artikel 11.2 van de bouwverordening [appellant] te beletten de woning te gebruiken.
2.6.2. Uit artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet vloeit voort dat de voorschriften omtrent het gebruik in de bouwverordening geen betrekking kunnen hebben op het gebruik in planologische zin, doch uitsluitend op het veilig en verantwoord gebruik van gebouwen. De bepaling strekt ertoe dat in de bouwverordening voorschriften kunnen worden gegeven om te voorkomen dat onveilige situaties ontstaan als gevolg van het in gebruik nemen van onvoltooide bouwwerken of bouwwerken waarin niet alle noodzakelijke bouwtechnische voorzieningen zijn aangebracht. Artikel 4.14 van de bouwverordening is echter zo algemeen geformuleerd, dat het niet alleen betrekking heeft op de onderwerpen die ingevolge genoemde bepaling van de Woningwet in de bouwverordening kunnen worden geregeld, doch ook op gebruik in planologische zin. Het verbod van artikel 4.14 van de bouwverordening dient daarom, voor zover het een ruimere strekking heeft dan de onderwerpen die krachtens de Woningwet kunnen worden geregeld, wegens strijd met deze wet buiten toepassing te blijven.
2.6.3. In dit geval moet, gelet op de hiervoor in rechtsoverweging 2.1 omschreven afwijkingen, worden vastgesteld dat in afwijking van de bij de bouwvergunning behorende op de tekening vermelde maatvoering is gebouwd. Verder is echter niet gebleken dat de woning niet aan de daaraan gestelde technische eisen voldoet. Bij deze stand van zaken kan artikel 4.14 van de bouwverordening niet worden toegepast. Het college was reeds daarom niet bevoegd wegens dreigende overtreding van het verbod van artikel 4.14, aanhef en onder b, van de bouwverordening handhavend op te treden. Hieruit volgt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit op bezwaar is genomen in strijd met artikel 4:14 van de bouwverordening, gelezen in samenhang met artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet. Het betoog slaagt.
2.7. Gelet op het vorenstaande komt de Afdeling niet meer toe aan een beoordeling van hetgeen [appellant] overigens in hoger beroep heeft aangevoerd.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 april 2008 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient tevens te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 1 november 2007 zal worden herroepen en bepaald zal worden dat het college de in bezwaar gemaakte kosten van [appellant] dient te vergoeden. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2009 in zaak nr. 08/1948;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Blaricum van 25 maart 2008;
V. herroept het besluit van 1 november 2007, kenmerk V&H/rpo;
VI. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Blaricum de bij [appellanten] opgekomen kosten in bezwaar vergoedt tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 1 november 2007;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Blaricum tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Blaricum aan [appellanten] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. A.B.M. Hent, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009
17.