200901520/1/R1.
Datum uitspraak: 23 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Steenwijkerland (hierna: de raad) bij besluit van 24 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Beulakerpolder - Giethoorn".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2009, beroep ingesteld. [appellanten] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 5 mei 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben O.C.B. Vastgoed B.V. en anderen (hierna: O.C.B. Vastgoed) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2009, waar [appellanten], in persoon van [gemachtigde] en bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn de raad, vertegenwoordigd door A.P. van der Wal en J. Mulder, ambtenaren in dienst van de gemeente, en O.C.B. Vastgoed, vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, als partij gehoord.
2.1. Bij brief van 5 mei 2009, ingekomen bij de Raad van State op 6 mei 2009, hebben [appellanten] hun beroepschrift van 24 maart 2009 onder meer uitgebreid met een beroep tegen de bebouwingsmogelijkheden voor de functie kampeerboerderij in artikel 12.2.1, onder d, van de planvoorschriften.
In de kennisgeving van 17 februari 2009 van de terinzagelegging stond vermeld dat het bestreden besluit met ingang van 18 februari 2009 voor de duur van zes weken ter inzage wordt gelegd en dat daartegen gedurende die termijn - derhalve tot en met 31 maart 2009 - beroep kon worden ingesteld. De gepubliceerde beroepstermijn is derhalve overschreden voor zover het betreft de beroepsgrond tegen artikel 12.2.1, onder d, van de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 29, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) liep de wettelijke beroepstermijn van 16 maart 2009 tot en met 27 april 2009, aangezien het besluit van het college strekte tot gedeeltelijke goedkeuring van het plan. [appellanten] hebben mitsdien wat betreft de indiening van deze beroepsgrond tevens de wettelijke beroepstermijn overschreden.
Wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend blijft op grond van artikel 6:11 van de Awb de niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Ter zitting hebben [appellanten] voor het eerste aangevoerd dat de planvoorschriften niet ter inzage hebben gelegen na het besluit van het college van 27 januari 2009 zodat zij geen duidelijkheid konden verkrijgen wat betreft de formulering van artikel 12.2.1, onder d, van de planvoorschriften. De Afdeling is van oordeel dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat de planvoorschriften niet ter inzage hebben gelegen. Voor zover [appellanten] ter zitting nog hebben aangevoerd dat de voorschriften evenmin via internet konden worden ingezien, overweegt de Afdeling dat op grond van de WRO noch enige andere wettelijke bepaling is voorgeschreven dat de planvoorschriften op elektronische wijze beschikbaar worden gesteld. Nu niet is gebleken van zodanige feiten of omstandigheden dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellanten] in verzuim zijn geweest, is de Afdeling van oordeel dat het beroep van [appellanten] wat betreft de beroepsgrond inzake de bebouwingsmogelijkheden voor de functie kampeerboerderij in artikel 12.2.1, onder d, van de planvoorschriften niet-ontvankelijk is.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plangebied ligt aan de Beulakerwijde en wordt begrensd door de Westersevaart en de Wieden, door de Jonenweg en de Cornelisgracht, door het kanaal Beukers-Steenwijk en door de Beulakerwijde. Het plan beoogt natuur- en recreatieontwikkeling mogelijk te maken in het gebied de Beulakerpolder, ten zuidwesten van Giethoorn, door realisatie van een nieuw natuurgebied en duurzame voorzieningen voor verblijfsrecreatie.
2.4. Het beroep van [appellanten] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" naast hun perceel aan de [locatie 1]. [appellanten] betogen dat de raad in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel door aan het perceel grenzend aan de [locatie 2] (hierna: aangrenzende perceel) wel de bestemming "Wonen" toe te kennen, terwijl dit aangrenzende perceel in het voorgaande bestemmingsplan ook de bestemming "Agrarisch" had.
2.4.1. Ter zitting stelt O.C.B. Vastgoed dat deze beroepsgrond niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien het aanvullende beroepschrift van 5 mei 2009 waarin het beroep op het gelijkheidsbeginsel naar voren is gebracht buiten de beroepstermijn is ingediend.
De Afdeling onderschrijft deze stelling niet, nu deze beroepsgrond in dit geval kan worden gezien als een nadere onderbouwing van het beroep van [appellanten] tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en hierin zijn grondslag vindt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
2.4.2. Ten aanzien van de door [appellanten] gemaakte vergelijking met het aangrenzende perceel waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend wordt overwogen dat het college en de raad zich op het standpunt hebben gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het perceel met de bestemming "Wonen" valt onder het gebiedsgerichte beleid van de gemeente. In dit beleid wordt met gele vlekken aangegeven waar recreatie en permanente bewoning kan worden gesitueerd. Het perceel met de bestemming "Agrarisch" is niet opgenomen in dit beleid. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college en de raad zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de door [appellanten] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.5. [appellanten] betogen voorts dat het perceel met de bestemming "Agrarisch" niet voor bedrijfsmatige exploitatie door een agrarisch bedrijf kan worden gebruikt. Zij wijzen erop dat het gaat om een geïsoleerd perceel van circa 3000 vierkante meter dat aan twee zijden omgeven is door percelen die een woonbestemming hebben en dat zich ten zuiden een uitgestrekt gebied bevindt met een (verblijfs)recreatieve bestemming en een natuurbestemming. De bestemming "Wonen" zou volgens [appellanten] de meest aangewezen bestemming van het perceel zijn, omdat gelet op de ligging van het perceel, aan de openbare weg en ingeklemd tussen percelen met de bestemming "Wonen", op het perceel een zelfstandige woning gebouwd zou kunnen worden.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Wonen" voor het perceel niet gewenst is aangezien nu een behoorlijke afstand tussen de gewenste nieuwbouwlocatie en de naastliggende bestaande woning wordt bewaard en een doorkijk vanuit de Jonenweg naar het recreatiegebied mogelijk blijft.
Voorts voert het college aan dat geen concreet plan voorligt en door de raad geen toezeggingen zijn gedaan wat betreft het realiseren van een woning op het perceel. Het college stelt zich verder op het standpunt dat het perceel geschikter is om bij het erf van de naastgelegen woning te trekken.
2.5.2. Ingevolge artikel 3.1 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden; met daaraan ondergeschikt;
c. paden;
d. recreatief medegebruik;
e. water;
f. waterhuishoudkundige voorzieningen; met de daarbij behorende;
g. andere-bouwwerken (..)
Ingevolge artikel 1, onder 37, van de planvoorschriften wordt onder landschappelijke waarden verstaan: de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.
Uit paragraaf 4.4 van de bij het plan behorende toelichting blijkt dat de verschijningsvorm van het plangebied een open agrarisch landschap is. De noordrand, waar het perceel zich aan bevindt, kenmerkt zich door een vaart met daarlangs bomen, beplanting en een aantal gebouwen, erven en erfbeplanting. De zichtlijnen die er zijn, bieden vanaf de randen van het plangebied een blik op de open agrarische percelen in het midden van de polder.
2.5.3. De Afdeling is van oordeel dat het college in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het behouden van de zichtlijn op de Beulakerpolder en het behoud van de bestaande verschijningsvorm van het plangebied, dan aan het belang van [appellanten] bij het bouwen van een woning op hun perceel. Daarbij acht de Afdeling nog van belang dat niet is gebleken van een concreet bouwplan. Voor zover [appellanten] betogen dat de bestemming "Agrarisch" niet kan worden verwezenlijkt, overweegt de Afdeling dat deze bestemming, gelet op artikel 3.1 van de planvoorschriften, niet enkel de mogelijkheid biedt voor bedrijfsmatige exploitatie door een agrarisch bedrijf maar ook ander gebruik toestaat.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de bebouwingsmogelijkheden voor de functie kampeerboerderij in artikel 12.2.1, onder d, van de planvoorschriften;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bosnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bosnjakovic
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2009