ECLI:NL:RVS:2009:BK7184

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907912/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende voortvarendheid bij vreemdelingenbewaring en uitzetting naar Soedan

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 december 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De vreemdeling was op 2 september 2009 in vreemdelingenbewaring gesteld, maar de staatssecretaris had onvoldoende voortvarend gehandeld bij de voorbereiding van zijn uitzetting naar Soedan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond, omdat niet was aangetoond dat de staatssecretaris vreemdelingen met de Soedanese nationaliteit succesvol kon uitzetten. De staatssecretaris voerde aan dat eerdere ervaringen met luchtvaartmaatschappijen niet relevant waren en dat er mogelijkheden waren voor uitzetting met een EU-staat als reisdocument. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gedaan om de uitzetting voor te bereiden, aangezien er pas op de vijftiende dag na de inbewaringstelling een vertrekgesprek had plaatsgevonden. Dit leidde tot de conclusie dat de bewaring van de vreemdeling onrechtmatig was geweest. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en kende de vreemdeling een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige bewaring.

Uitspraak

200907912/1/V3.
Datum uitspraak: 10 december 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 7 oktober 2009 in zaak nr. 09/31941 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, samengevat weergegeven, geen concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Soedan bestaat, omdat niet is gebleken dat de staatssecretaris vreemdelingen met de Soedanese nationaliteit met gebruikmaking van een EU-staat succesvol naar Soedan kan verwijderen en verder onduidelijk is of de Soedanese autoriteiten vreemdelingen met de Soedanese nationaliteit op basis van een EU-staat toegang tot hun grondgebied verschaffen.
Daartoe voert de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aan dat de rechtbank, door aldus te overwegen, onjuiste betekenis heeft toegekend aan ervaringen in het verleden alsmede aan verklaringen van een medewerker van de Soedanese ambassade. De omstandigheid dat de KLM eerder medewerking aan het vervoeren van een met een nationaliteitsverklaring en een EU-staat gedocumenteerde vreemdeling heeft geweigerd, betekent volgens de staatssecretaris geenszins dat andere luchtvaartmaatschappijen een vergelijkbare houding zullen innemen, waarbij er op wordt gewezen dat besprekingen met een andere luchtvaartmaatschappij als veelbelovend zijn te kenschetsen. Voorts acht de staatssecretaris de verklaring van de Soedanese autoriteiten van 18 mei 2009 dat Soedan de EU-staat niet erkent, onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat de vreemdeling geen toegang zal worden verschaft tot het grondgebied van Soedan. De EU-staat dient immers als reisdocument en is bedoeld voor de migratieautoriteiten van de transitlanden en de betrokken luchtvaartmaatschappijen, terwijl in aanvulling daarop de toegang tot het grondgebied van Soedan vervolgens kan worden verkregen op grond van de door de Soedanese autoriteiten aan de vreemdeling verstrekte nationaliteitsverklaring, aldus de staatssecretaris. Daarbij wordt benadrukt dat de luchtvaartmaatschappij waarmee besprekingen zijn gevoerd op grond van eerdere ervaringen heeft aangegeven dat aan vreemdelingen die op deze wijze worden uitgezet toegang tot het grondgebied van Soedan wordt verleend.
2.1.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2009 in zaak nr. 200906495/1 (www.raadvanstate.nl), bestaat – mede gelet op de besprekingen die sinds begin 2009 gaande zijn met Kenya Airways en de met deze maatschappij gemaakte afspraken waarbij deze zich bereid heeft verklaard, zowel in geval van een vrijwillig als een onvrijwillig vertrek, vreemdelingen met een door de Soedanese autoriteiten afgegeven nationaliteitsverklaring te vervoeren op grond van een EU-staat – geen grond voor het oordeel dat voor Soedanese vreemdelingen die in het bezit zijn van een door de Soedanese autoriteiten verstrekte nationaliteitsverklaring uitzetting binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
Niet in geschil is dat de vreemdeling tot deze categorie vreemdelingen behoort, zodat ook in deze zaak geen grond bestaat voor het oordeel dat uitzetting binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort.
De grief slaagt reeds hierom.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 2 september 2009 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
2.3. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris niet met voldoende voortvarendheid aan zijn uitzetting werkt.
2.3.1. Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat op 16 september 2009 een vertrekgesprek met de vreemdeling heeft plaatsgevonden. Ter zitting bij de rechtbank op 21 september 2009 heeft de staatssecretaris verklaard dat, gelet op de door de Soedanese autoriteiten aan de vreemdeling afgegeven nationaliteitsverklaring, zal worden bezien of hij met gebruikmaking van een EU-staat kan worden uitgezet.
2.3.2. Gesteld, noch gebleken is dat, naast het op 16 september 2009 gevoerde vertrekgesprek, andere daadwerkelijke handelingen ter voorbereiding van de uitzetting zijn verricht. Evenmin is gebleken van bijzondere, niet aan de staatssecretaris toe te rekenen omstandigheden die het achterwege blijven, dan wel niet eerder verrichten van bedoelde daadwerkelijke handelingen kunnen rechtvaardigen. Onder deze omstandigheden klaagt de vreemdeling terecht dat de staatssecretaris, door eerst op de vijftiende dag van de inbewaringstelling middels het voeren van een vertrekgesprek een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van zijn uitzetting, in dit geval onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De bewaring is van meet af aan onrechtmatig geweest.
2.4. Het inleidende beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen overigens door de vreemdeling is aangevoerd behoeft geen bespreking. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 2 september 2009 tot 7 oktober 2009, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 7 oktober 2009 in zaak nr. 09/31941;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 2825,00 (zegge: tweeduizend achthonderdvijfentwintig euro);
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1242,00 (zegge: twaalfhonderdtweeënveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Gemert
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2009
243-562.
Verzonden: 10 december 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak