ECLI:NL:RVS:2009:BK6755

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902562/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor recreatieverblijf in Rucphen en hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het college van burgemeester en wethouders van Rucphen een bouwvergunning had verleend voor het oprichten van een recreatieverblijf. Appellanten sub 1, bewoners van Rucphen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college verklaarde hun bezwaar ongegrond. De rechtbank Breda heeft het beroep van appellanten sub 1 gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak hebben zowel appellanten sub 1 als appellant sub 2 hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 november 2009 behandeld. Appellant sub 2 betoogde dat appellanten sub 1 geen belang hadden bij hun beroep, omdat het vergunde bouwwerk inmiddels was verwijderd. De Afdeling heeft vastgesteld dat het bouwwerk inderdaad niet meer aanwezig was en dat appellanten sub 1 geen schade hadden geleden door de verleende vergunning. Hierdoor hadden zij geen belang bij hun beroep.

De Afdeling heeft het hoger beroep van appellant sub 2 gegrond verklaard en het hoger beroep van appellanten sub 1 ongegrond. De uitspraak van de rechtbank Breda is vernietigd en het beroep van appellanten sub 1 is niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rucphen van 21 juli 2009 vernietigd. Appellant sub 2 krijgt het betaalde griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

200902562/1/H1.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Rucphen,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 maart 2009 in zaak nr. 08/4422 in het geding tussen:
appellanten sub 1
en
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rucphen (hierna: het college) aan appellant sub 2 bouwvergunning verleend voor het oprichten van een recreatieverblijf op een kavel op het perceel [locatie] te Rucphen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 september 2008 heeft het college het door appellanten sub 1 daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellanten sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2009, hoger beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben de gronden aangevuld bij brief van 14 mei 2009.
Het college en [appellanten sub 1] hebben elk een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college het door [appellanten sub 1] tegen het besluit van 2 januari 2008 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
[appellant sub 2] en [appellanten sub 1] hebben daarna nog een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2009, waar [een van de appellanten], bijgestaan door mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, en het college, vertegenwoordigd door ing. M.W.C. Gijzen en C.A.W.M. van der Smissen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Lamers, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank, door het door [appellanten sub 1] ingestelde beroep niet niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat het recreatieverblijf, waarvoor de bouwvergunning was verleend, ten tijde van het doen van de uitspraak was verwijderd, zodat [appellanten sub 1] geen belang bij dat beroep hadden.
2.1.1. Bij brief van 4 december 2008 heeft [appellant sub 2] de rechtbank bericht dat het vergunde bouwwerk niet langer op het perceel aanwezig is. In het verweerschrift in hoger beroep heeft het college de Afdeling onder overlegging van foto's meegedeeld dat bij in zijn opdracht op 13 mei 2009 uitgevoerde controle is vastgesteld dat het bouwwerk is verwijderd. Er bestaan geen aanknopingspunten om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen. De enkele stelling van [appellanten sub 1] dat het voor hen niet mogelijk is om na te gaan of het bouwwerk daadwerkelijk niet langer aanwezig is, was dat niet. Aldus was ten tijde van de uitspraak aannemelijk dat het recreatieverblijf, waarvoor de bouwvergunning was verleend, was verwijderd. Nu de bouwvergunning ingevolge het bepaalde in artikel 40 van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 44 van die wet, was verleend voor het realiseren van het bij de aanvraag ingediende bouwplan, kon zij niet worden aangewend voor het plaatsen van een nieuw recreatieverblijf. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat [appellanten sub 1] niet hebben gesteld dat zij als gevolg van het verlenen van de bouwvergunning schade hebben geleden, hadden zij geen belang bij het door hen ingestelde beroep.
Het betoog slaagt.
2.2. Het door [appellant sub 2] ingestelde hoger beroep is gegrond. Het door [appellanten sub 1] ingestelde hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellanten sub 1] bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2.3. Het besluit van 21 juli 2009 wordt ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is aan dit besluit de grondslag komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling het vernietigen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.5. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt mee dat aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het door [appellant sub 2] ingestelde hoger beroep gegrond;
II. verklaart het door [appellanten sub 1] ingestelde hoger beroep ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 maart 2009 in zaak nr. 08/4422;
IV. verklaart het door [appellanten sub 1] in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rucphen van 21 juli 2009;
VI. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009
457.