200903255/1/H1.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 maart 2009 in zaak nr. 08/5402 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Bij besluit van 31 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) aan [appellant] een reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een overkapping met een instandhoudingstermijn van vijf jaar op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Haarlemmermeer (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 juni 2008 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 31 januari 2008 herroepen en alsnog bouwvergunning geweigerd.
Bij uitspraak van 25 maart 2009, verzonden op 30 maart 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 juni 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. Th. F. Roest, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. van Buren-Drenth, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting verschenen [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, wordt in een bouwvergunning voor een bouwwerk, bestemd om in een tijdelijke behoefte, niet zijnde bewoning, te voorzien, een termijn gesteld, na het verstrijken waarvan het bouwwerk niet langer in stand mag worden gehouden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 juni 2004 in zaak nr.
200308278/1) is voor toepassing van deze bepaling vereist dat tijdelijk behoefte bestaat aan het bouwwerk waarvoor vergunning is gevraagd. Het college moet bij het besluit op de bouwaanvraag aan de hand van concrete gegevens beoordelen, of sprake is van een tijdelijke behoefte aan het bouwwerk.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het college hem naar aanleiding van het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld de tijdelijke aard van de overkapping toe te lichten. Dit acht hij onbehoorlijk, te meer nu - naar hij stelt - op advies van een ambtenaar een aanvraag om een tijdelijke bouwvergunning is ingediend.
2.2.1. [appellant] heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan is aan deze beroepsgrond. Dit leidt echter niet tot het beoogde doel. [appellant] is op 15 mei 2008 bij de hoorzitting van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften aanwezig geweest en heeft daar van de mogelijkheid gebruikgemaakt om zijn bezwaar mondeling toe te lichten. Geen rechtsregel verplicht het college ertoe om vervolgens belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te reageren op advisering van een ten behoeve van het besluit op bezwaar ingestelde adviescommissie. Daarbij komt dat in bezwaar en beroep door hem alle feiten en omstandigheden naar voren konden worden gebracht. Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat voldoende concrete en objectieve gegevens aanwezig zijn, op grond waarvan het college had moeten aannemen dat sprake was van een tijdelijke behoefte. [appellant] voert daarbij aan dat hij verwacht binnen vijf jaar met pensioen te gaan, waardoor de behoefte aan de overkapping bij zijn bedrijf als tijdelijk moet worden beoordeeld.
2.3.1. Het betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de verwachting van [appellant] dat hij binnen vijf jaar met pensioen gaat onvoldoende concreet is om het tijdelijke karakter van de overkapping aan te nemen. Gelet hierop is de bouwvergunning terecht geweigerd.
2.4. [appellant] betoogt tenslotte dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn beroepsgrond, dat het college aan de weigering ten onrechte het bepaalde in artikel 2.5.17 van de gemeentelijke Bouwverordening ten grondslag heeft gelegd.
2.4.1. Nu de rechtbank terecht heeft overwogen dat de bouwvergunning reeds geweigerd mocht worden omdat het tijdelijke karakter van de overkapping niet concreet aannemelijk gemaakt is, is de rechtbank op goede gronden niet toegekomen aan een beoordeling van deze beroepsgrond. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009