ECLI:NL:RVS:2009:BK6737

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904670/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • C.W. Mouton
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Boskoop inzake maximumsnelheid op het Reijerskoop-Midden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Boskoop, waarbij een gedeelte van het Reijerskoop te Boskoop is aangewezen als weg met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Het college heeft dit besluit genomen op 19 februari 2008, en het bezwaar van de appellanten tegen dit besluit is op 1 juli 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 20 mei 2009 het beroep van de appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belang zouden hebben bij de beoordeling van het beroep. De appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij stellen dat de verkeerssituatie onveilig is en dat zij belang hebben bij een veilige verkeerssituatie.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 november 2009 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep van de appellanten niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling stelt vast dat de appellanten wel degelijk belang hebben bij de beoordeling van het beroep, omdat zij willen dat het verkeersbesluit wordt heroverwogen. De Afdeling overweegt dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt, maar dat het college zich moet houden aan de wettelijke voorschriften en de belangen van de betrokkenen moet afwegen.

De Afdeling komt tot de conclusie dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de maximumsnelheid van 30 kilometer per uur in overeenstemming is met het verkeersbeeld op het Reijerskoop-Midden. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Tevens wordt het griffierecht aan de appellanten terugbetaald.

Uitspraak

200904670/1/H3.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 mei 2009 in zaak nr. 08/6137 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Boskoop.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boskoop (hierna: het college), voor zover thans van belang, een gedeelte van het Reijerskoop te Boskoop (hierna: het Reijerskoop-Midden) aangewezen als weg waarop maximaal 30 kilometer per uur mag worden gereden door plaatsing of verplaatsing van de borden model A1 en A2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het Rvv 1990).
Bij besluit van 1 juli 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2009, hoger beroep ingesteld.
De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 juli 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] en anderen hebben een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2009, waar van [appellanten], [gemachtigden], in persoon, en het college vertegenwoordigd door K. van der Veen en P.M. Lenssinck, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente Boskoop, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid van de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 14 worden, voor zover thans van belang, bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent het toepassen van verkeerstekens en onderborden en worden terzake bij ministeriële regeling nadere regels vastgesteld.
Artikel 15, eerste lid, bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
Artikel 15, tweede lid, bepaalt dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 15 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het Babw) wordt, voor zover thans van belang, in een verkeersbesluit tot plaatsing van een bord A1, behorende bij het Rvv 1990, voor zover dit aanduidt dat een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur of 60 kilometer per uur geldt, aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan de krachtens artikel 14 van de wet gestelde voorschriften.
Ingevolge artikel 21 vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Nadere regels omtrent het toepassen van verkeerstekens en onderborden zijn neergelegd in de Uitvoeringsvoorschriften Babw inzake verkeerstekens (hierna: de Uitvoeringsvoorschriften). Hoofdstuk II, paragraaf 4 van de Uitvoeringsvoorschriften bevat voorschriften voor de toepassing van bord A1, van het Rvv 1990.
Ingevolge paragraaf 4, onder 1, dient de in te stellen maximumsnelheid in overeenstemming te zijn met het wegbeeld ter plaatse. Dit betekent dat waar nodig de omstandigheden op zodanige manier zijn aangepast dat de beoogde snelheid redelijkerwijs voortvloeit uit de aard en de inrichting van de betrokken weg en van zijn omgeving.
Ingevolge paragraaf 4, onder 2, aanhef en onder a, worden binnen de bebouwde kom geen andere dan de volgende maximumsnelheden vastgesteld:
- op wegvakken: 70, 30 kilometer per uur;
- bij gevarenpunten: 30, 20 kilometer per uur.
Ingevolge paragraaf 4, onder 4 mag Bord A1 op wegvakken slechts worden toegepast indien wordt voldaan aan de volgende eisen:
- iedere weg in het betrokken gebied heeft voornamelijk een verblijfsfunctie;
- om te voorkomen dat de verblijfsfunctie wordt aangetast door een relatief hoge intensiteit van het gemotoriseerde verkeer, is de weg met zijn omgeving waar nodig aangepast;
- met het oog op snelheidsbeperking en attentieverhoging is extra aandacht besteed aan potentieel gevaarlijke punten zoals:
a. plaatsen waar voetgangers, in het bijzonder schoolkinderen en bejaarden, plegen over te steken;
b. kruispunten met een hoofdroute voor fietsers en eventueel bromfietsers;
c. kruispunten waar de voorrang door middel van borden geregeld is;
- de overgangen naar een andere maximumsnelheid zijn door de constructie duidelijk herkenbaar;
- indien de overgang naar een hogere maximumsnelheid binnen 20 meter van een kruisende weg ligt, dan is de voorrang geregeld door middel van verkeerstekens of een in- en uitritconstructie, tenzij de kruisende weg geschikt is om in het betrokken gebied opgenomen te worden.
2.2. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellanten] geen belang hebben bij de beoordeling daarvan. Zij heeft daartoe overwogen dat [appellanten] met hun beroep wensen te bereiken dat aanvullende maatregelen ter ondersteuning van de maximale snelheid van 30 kilometer per uur en een minder verwarrende inrichting op het gehele Reijerskoop, alsnog worden genomen. Dergelijke maatregelen strekken echter niet tot beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van het Reijerskoop gebruik kan maken en worden ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wvw 1994 derhalve niet bij verkeersbesluit genomen. Dat het verkeersbesluit niet zou voldoen aan de eisen zoals die zijn neergelegd in de Uitvoeringsvoorschriften, doet er niet aan af dat [appellanten], hetgeen zij wensen niet kunnen bereiken met het beroep, aldus de rechtbank.
2.2.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat zij belang hebben bij de beoordeling van het beroep. Zij ervaren de huidige verkeerssituatie als onveilig en stellen belang te hebben bij een veilige verkeerssituatie. Met het instellen van beroep hebben zij willen bereiken dat het besluit op bezwaar zou worden vernietigd, waardoor het college het verkeersbesluit, ten aanzien van het aanwijzen van het Reijerskoop-Midden als weg waarop maximaal 30 kilometer per uur mag worden gereden, moet heroverwegen, ook als dat ter plaatse een herinvoering van maximaal 50 kilometer per uur tot gevolg zou hebben.
2.2.2. Ter beoordeling staat de vraag of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang. De Afdeling stelt vast dat hierbij doorslaggevend is of het doel dat [appellanten] voor ogen staat met het instellen van beroep ook daadwerkelijk kan worden bereikt.
2.2.3. In beroep stellen [appellanten] zich op het standpunt dat het bij de rechtbank bestreden besluit in strijd is met de Uitvoeringsvoorschriften. Zij betogen onder meer dat de omstandigheden op het Reijerskoop-Midden niet op zodanige manier zijn aangepast dat de beoogde snelheid van 30 kilometer per uur redelijkerwijs voortvloeit uit de aard en inrichting van de weg en zijn omgeving. [appellanten] trachten met het door hen ingestelde beroep te bereiken dat wordt vastgesteld dat niet is voldaan aan de Uitvoeringsvoorschriften en dat op het Reijerskoop-Midden infrastructurele maatregelen moeten worden getroffen alvorens het door hen bestreden verkeersbesluit kan worden genomen.
2.2.4. De Afdeling is van oordeel dat indien de rechtbank [appellanten] zou hebben gevolgd in hun betoog, zij het bij haar bestreden besluit wegens strijd met de Uitvoeringsvoorschriften had moeten vernietigen. [appellanten] hebben daarbij belang omdat zij de in het besluit voorziene maximumsnelheid slechts wensen indien die snelheid in overeenstemming is met het wegbeeld ter plaatse. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Aangezien de zaak, gelet op hetgeen in de gronden van het hoger beroep, het verweerschrift en het verhandelde ter zitting naar voren is gebracht, geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, zal de Afdeling met toepassing van artikel 45 van de Wet op de Raad van State het tegen het besluit van 1 juli 2008 (hierna: het bestreden besluit) ingestelde beroep beoordelen.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 12 augustus 2009 in zaak nr.
200809377/1/H3) komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.4.1. Ter beoordeling staat of het college zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft mogen stellen dat een maximumsnelheid van 30 km per uur in overeenstemming is met het verkeersbeeld op het Reijerskoop-Midden.
2.4.2. Het bestreden besluit is genomen ter uitvoering van het op 29 maart 2007 door de gemeenteraad van Boskoop vastgestelde Wegencategoriseringsplan. In dit plan zijn alle wegen in Boskoop beoordeeld en ingedeeld naar gelang functie, inrichting en verkeersstructuur. Het Reijerskoop-Midden is opgenomen als erftoegangsweg en maakt deel uit van een aaneengesloten netwerk van straten met een verblijfsfunctie. Het Reijerskoop-Midden is een smal weggedeelte zonder apart fietspad en met gelijkwaardige kruisingen en een smal trottoir, waardoor de bebouwing dicht langs de weg staat. In de zijstraten die uitkomen op het Reijerskoop-Midden geldt eveneens een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Omdat de woningen langs het Reijerskoop-Midden geen dan wel geen goede fundering hebben, is afgezien van het aanbrengen van snelheidsremmende voorzieningen, zoals wegversmallingen of verkeersdrempels, om schade aan de woningen te voorkomen.
De Afdeling ziet, het vorenstaande in aanmerking genomen, geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook zonder snelheidsremmende voorzieningen het Reijerskoop-Midden voldoende het beeld uitstraalt van een weg waarop ten hoogste 30 kilometer per uur kan worden gereden en dat het opleggen van die maximumsnelheid derhalve in overeenstemming is met het verkeersbeeld op het Reijerskoop-Midden.
2.5. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.7. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellanten] wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 mei 2009 in zaak nr. 08/6137;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.H. van Kreveld, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009
312-597.