ECLI:NL:RVS:2009:BK6735

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903653/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Groningen met betrekking tot het voerverbod voor stadsduiven

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 december 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 april 2009. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Groningen, die op verschillende data besluiten heeft genomen om bestuursdwang toe te passen tegen [appellant] wegens overtreding van het voerverbod voor stadsduiven, zoals vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2005. Het college heeft de kosten van deze bestuursdwang aan [appellant] opgelegd, wat aanleiding gaf tot bezwaar en beroep.

De rechtbank Groningen heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna [appellant] hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 9 november 2009 is [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door zijn advocaat en een ambtenaar. De Afdeling heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de relevante wetgeving, waaronder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de APVG 2005, in overweging genomen.

De Afdeling oordeelde dat het college terecht had gehandeld door bestuursdwang toe te passen, aangezien het voerverbod een redelijk doel diende, namelijk de bestrijding van overlast door stadsduiven. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de inbreuk op het welzijn van de duiven in redelijkheid toelaatbaar was en dat het voerverbod niet in strijd was met de Gwwd. De deskundigenrapportages die door [appellant] waren ingediend, werden niet als voldoende overtuigend beschouwd om het voerverbod te weerleggen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

200903653/1/H3.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 3 april 2009 in zaak nr. 07/562 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 13 oktober 2006, 31 oktober 2006, 1 november 2006, 1 februari 2007 en 15 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) zijn beslissingen om onderscheidenlijk op 10 oktober 2006, 26 oktober 2006, 24 oktober 2006, 30 januari 2007 en 8 februari 2007 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen, op schrift gesteld. Voorts heeft het college bij die besluiten de kosten van de toepassing van bestuursdwang op [appellant] (onderscheidenlijk € 150,00 en viermaal € 78,00) aangezegd.
Bij besluit van 13 april 2007 heeft het college het door [appellant] tegen de besluiten van 13 oktober 2006, 31 oktober 2006 en 1 november 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Voorts heeft het college bij besluit van 31 mei 2007 het door [appellant] tegen de besluiten van 1 februari 2007 en 15 februari 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2009, verzonden op 9 april 2009, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] tegen deze besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 juni 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. El Hami, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.D. Leerink, advocaat te Groningen, en ir. T. van Heijst, ambtenaar in dienst bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: de Gwwd) is het verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
Ingevolge het derde lid is een ieder verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Ingevolge artikel 2.4.20 van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2005 (hierna: de APVG 2005) is het verboden (stads)duiven of andere overlastveroorzakende vogels te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren in de openbare ruimte.
2.2. Het college heeft aan de primaire besluiten ten grondslag gelegd dat toezichthouders van de Milieudienst van de gemeente Groningen hebben geconstateerd dat [appellant] het voerverbod opgenomen in artikel 2.4.20 van de APVG 2005 heeft overtreden. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit de inbeslagname van voer en/of aanverwante goederen.
2.3. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] de beroepsgrond, gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat artikel 2.4.20 van de APVG 2005 niet onverbindend is wegens strijd met artikel 2 van de Flora- en faunawet, ingetrokken.
2.4. [appellant] bestrijdt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 2.4.20 van de APVG 2005 niet onverbindend is wegens strijd met artikel 36 van de Gwwd.
Uit de ter zake door de deskundigen dr. M.J.L. Kik, dierenarts en patholoog bijzondere dieren, en prof. dr. J.M. Tinbergen op 30 april 2007 onderscheidenlijk op 8 mei 2007 uitgebrachte rapportages kan weliswaar worden afgeleid dat niet uitgesloten is dat het voerverbod zal leiden tot een benadeling van de gezondheid of het welzijn van de stadsduiven op korte termijn, maar dit verbod dient, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, een redelijk doel, te weten bestrijding dan wel voorkoming van overlast van de duiven in de openbare ruimte. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, gelet op dit openbare belang en de ter zake uitgebrachte deskundigenrapportages, niet valt in te zien dat het voerverbod een disproportioneel middel is om tot dit doel te komen. In dit verband is van belang dat op grond van de rapportages niet eenduidig kan worden vastgesteld welk middel ter bestrijding van de overlast als het meest effectieve kan worden aangemerkt of dat door een andere maatregel het welzijn en de gezondheid van de duiven niet of in mindere mate dan door het voerverbod worden benadeeld. De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat de inbreuk op het welzijn van de duiven in redelijkheid toelaatbaar moet worden geacht, zodat artikel 36, eerste lid, van de Gwwd niet in de weg staat aan het in artikel 2.4.20 van de APVG 2005 neergelegde voerverbod.
Voorts is deze bepaling van de APVG 2005 niet in strijd met artikel 36, derde lid, van de Gwwd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de stadsduiven in zijn algemeenheid niet als hulpbehoevende dieren in de zin van dit artikel moeten worden beschouwd, omdat zij evenals andere in het wild levende dieren in staat kunnen worden geacht zelf hun voedsel bijeen te zoeken. Dit volgt tevens uit de deskundigerapportage van prof. dr. Tinbergen, waarin hij opmerkt dat naar verwachting ook zonder bijvoeren een stadsduivenpopulatie zal blijven bestaan. Aan de omstandigheid dat door toedoen van de mens thans een deel van de natuurlijke leefomgeving van de stadsduiven is veranderd en het bijvoeren daarvan deel is gaan uitmaken, kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat hierdoor voor een ieder een actieve verplichting om de duiven bij te voeren is ontstaan.
Anders dan [appellant] betoogt, is de Afdeling niet gebleken dat bij prof. dr. Tinbergen, die werkzaam is in het vakgebied dieroecologie, de deskundigheid ontbreekt op dit punt te adviseren dan wel dat de rechtbank bij haar oordeel onvoldoende acht heeft geslagen op het rapport van dr. Kik.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009
312-598.