200902508/1/H1 200902540/1/H1 200902555/1/H1 200902564/1/H1 200902566/1/H1.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Rucphen,
appellanten,
tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 19 maart 2009 in de zaken nrs. 08/4377, 08/4399, 08/4417, 08/4423 en 08/4426 in de gedingen tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.
Bij onderscheiden besluiten van 2 en 23 januari en 6, 8 en 25 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rucphen (hierna: het college) aan onderscheidenlijk [vergunninghouders] bouwvergunning verleend voor het oprichten van recreatieverblijven op kavels op het perceel [locatie] te Rucphen.
In zaak nr. 200902540/1/H1 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 29 juli 2008 niet-ontvankelijk verklaard, de van rechtswege verleende bouwvergunning herroepen en opnieuw bouwvergunning voor het oprichten van een recreatieverblijf verleend.
Voor het overige heeft het college bij onderscheiden besluiten van 29 juli 2008 en 2 september 2008 de door hen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden uitspraken van 19 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het college opgedragen nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraken is overwogen.
Tegen deze uitspraken hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij onderscheiden besluiten van 21 juli 2009 in zaken nrs. 200902540/1/H1 en 200902566/1/H1, genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraken, heeft het college de door [appellanten] gemaakte bezwaren gegrond verklaard, de van rechtswege verleende bouwvergunningen herroepen en opnieuw bouwvergunningen voor het oprichten van de recreatieverblijven verleend.
In de overige zaken heeft het college bij onderscheiden besluiten van 21 juli 2009 de door [appellanten] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard
[appellanten] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 23 november 2009, waar [een van de appellanten], bijgestaan door mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, en het college, vertegenwoordigd door ing. M.W.C. Gijzen en C.A.W.M. van der Smissen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. Bij onderscheiden brieven van 7 en 23 oktober 2009 heeft het college de Afdeling onder overlegging van foto's bericht dat bij in zijn opdracht uitgevoerde controles is gebleken dat de recreatieverblijven, waarvoor bouwvergunning is verleend, zijn verwijderd. Er bestaan geen aanknopingspunten om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen. De enkele stelling van [appellanten] dat het voor hen niet mogelijk is om na te gaan of de bouwwerken daadwerkelijk niet langer aanwezig zijn, is dat niet. Nu de bouwvergunningen ingevolge het bepaalde in artikel 40 van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 44 van die wet, waren verleend voor het realiseren van het bij de aanvraag ingediende bouwplan, kunnen zij niet worden aangewend voor het plaatsen van een nieuw recreatieverblijf. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat [appellanten] niet hebben gesteld dat zij als gevolg van het verlenen van de bouwvergunningen schade hebben geleden, hebben zij geen belang bij het door hen ingestelde hoger beroep. Dat is dan ook niet-ontvankelijk.
2.3. De besluiten van 21 juli 2009 worden ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.
2.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen, hebben [appellanten] evenmin belang bij het door hen tegen de besluiten van 21 juli 2009 ingestelde beroep. Dat zal dan ook evenzeer niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen de besluiten van 21 juli 2009 niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009