ECLI:NL:RVS:2009:BK6731

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902502/1/H1 en 12 andere nummers
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunningen voor recreatieverblijven in Rucphen en de ontvankelijkheid van bezwaren

In deze zaak gaat het om de bouwvergunningen die zijn verleend door het college van burgemeester en wethouders van Rucphen voor het oprichten van recreatieverblijven op verschillende kavels. De vergunningen werden verleend bij besluiten van 17 december 2007 en in de daaropvolgende maanden. Tegen deze besluiten hebben appellanten bezwaar gemaakt, maar het college heeft deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en de bouwvergunningen herroepen. De rechtbank Breda heeft de bezwaren van appellanten in een eerdere uitspraak op 19 maart 2009 niet-ontvankelijk verklaard, wat appellanten heeft doen besluiten om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 23 november 2009 behandeld. Tijdens de zitting is het college vertegenwoordigd door ambtenaren, en zijn de appellanten bijgestaan door hun advocaat. De Raad heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellanten geen belang meer hebben bij hun beroepen, omdat de recreatieverblijven inmiddels zouden zijn verwijderd. Appellanten betwisten deze stelling, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank geen reden had om aan de juistheid van de mededeling van het college te twijfelen. De Raad bevestigt dat de bouwvergunningen niet kunnen worden aangewend voor het plaatsen van nieuwe recreatieverblijven, aangezien deze waren verleend voor specifieke bouwplannen.

Uiteindelijk oordeelt de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 16 december 2009.

Uitspraak

200902502/1/H1 200902506/1/H1 200902510/1/H1 200902512/1/H1 200902529/1/H1 200902574/1/H1 200902594/1/H1 200902610/1/H1 200902612/1/H1 200902617/1/H1 200902618/1/H1 200902619/1/H1 200902625/1/H1.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Rucphen,
tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 19 maart 2009 in de zaken nrs. 08/4372, 08/4375, 08/4379, 08/4380, 08/4390, 08/4431, 08/4443, 08/4456, 08/4458, 08/4461, 08/4463, 08/4464 en 08/4470 in de gedingen tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 17 december 2007, 23, 28 en 29 januari, 8, 12 en 25 februari en 3 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rucphen (hierna: het college) aan [vergunninghouders] bouwvergunning verleend voor het oprichten van recreatieverblijven op kavels op het perceel [locatie] te Rucphen.
In de zaken nrs. 200902529/1/H1 en 200902625/1/H1 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [appellanten] gemaakte bezwaren bij onderscheiden besluiten van 29 juli en 2 september 2008 niet-ontvankelijk verklaard, de van rechtswege verleende bouwvergunningen herroepen en opnieuw bouwvergunning voor het oprichten van de recreatieverblijven verleend.
Voor het overige heeft het bij onderscheiden besluiten van 29 juli en 2 september 2008 de door [appellanten] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden uitspraken van 19 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraken hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 23 november 2009, waar [een van de appellanten], bijgestaan door mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal, en het college, vertegenwoordigd door ing. M.W.C. Gijzen en C.A.W.M. van der Smissen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting De Posthoorn B.V., vertegenwoordigd door haar [directeuren] gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank door te overwegen dat, nu de recreatieverblijven, waarvoor de bouwvergunningen zijn verleend, inmiddels zijn verwijderd, zij geen belang meer hebben bij de door hen ingestelde beroepen, heeft miskend dat de recreatieverblijven niet zijn verwijderd.
2.2. Bij brief van 26 november 2008 heeft het college de rechtbank onder overlegging van foto's bericht dat bij in zijn opdracht op 25 november 2008 uitgevoerde controle is gebleken dat de recreatieverblijven, waarvoor de bouwvergunning is verleend, zijn verwijderd. De rechtbank had geen aanknopingspunten om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen. De enkele stelling van [appellanten] dat het voor hen niet mogelijk is om na te gaan of het bouwwerk daadwerkelijk niet langer aanwezig is, was dat niet. Nu de bouwvergunningen ingevolge het bepaalde in artikel 40 van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 44 van die wet, waren verleend voor het realiseren van het bij de aanvraag ingediende bouwplan, kunnen zij niet worden aangewend voor het plaatsen van een nieuw recreatieverblijf. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat [appellanten] niet hebben gesteld dat zij als gevolg van het verlenen van de bouwvergunningen schade hebben geleden, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat zij geen belang meer hebben bij de door hen ingestelde beroepen.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009
457.