200807567/1/H1.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en de stichting Stichting Milieu Platform Heerenveen en omstreken, wonend, onderscheidenlijk gevestigd, te Heerenveen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 september 2008 in zaak nr. 07/2257 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.
Bij besluit van 28 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning met een garage-berging op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Heerenveen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 juli 2007 heeft het college het door appellanten (hierna: [appellant] en de stichting) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] en de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2009, waar [appellant] in persoon, de stichting, vertegenwoordigd door deze, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.H.D. van der Veer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, gehoord. De behandeling van de zaak is ter zitting geschorst.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 23 november 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.H.D. van der Veer, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, gehoord.
2.1. [appellant] en de stichting betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college hen ten onrechte niet als belanghebbende bij het besluit van 28 maart 2007 heeft aangemerkt.
2.1.1. De rechtbank heeft [appellant], nu de afstand van diens woning tot het perceel ongeveer 6 km bedraagt, vanuit die woning geen direct zicht op het perceel bestaat en het bouwplan op diens directe leefomgeving geen invloed heeft, terecht geen belanghebbende, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), bij het besluit van 28 maart 2007 geacht. Dat [appellant], naar hij stelt, opkomt voor nationale en algemene belangen, zoals dat van de naleving van wetten, leidt niet tot een ander oordeel.
2.1.2. Volgens de statuten van de stichting stelt zij zich ten doel de belangen van milieu, natuur, cultuur, landschap, monumenten, ruimtelijke ordening, recht, alsmede een duurzame ecologische- en economische leefbaarheid te behartigen, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord. De rechtbank heeft het statutaire doel van de stichting terecht, zowel in functioneel, als in territoriaal opzicht, zo ruim geacht, dat dat onvoldoende onderscheidend is om te kunnen oordelen dat haar belang rechtstreeks bij het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van de woning betrokken is. Daartoe heeft zij met juistheid overwogen dat het doel van de stichting neerkomt op behartiging van het algemeen belang. Voorts zijn geen feitelijke werkzaamheden gesteld, die aanknopingspunten bieden voor een afbakening van de belangen die de stichting meer in het bijzonder behartigt. De rechtbank heeft haar dan ook terecht evenmin belanghebbende, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bij dat besluit geacht.
2.2. Nu [appellant] en de stichting geen belanghebbende bij het besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning zijn en het college de door hen gemaakte bezwaren derhalve terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, is de rechtbank terecht niet toegekomen aan het betoog dat de vrijstelling en bouwvergunning ten onrechte zijn verleend.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. [vergunninghouder] heeft verzocht om [appellant] en de stichting te verwijzen in de bij hem opgekomen kosten van de procedure. Er bestaan echter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat zij onredelijk gebruik van het procesrecht hebben gemaakt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook overigens geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009