200903660/1/H3.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van het Faunafonds,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 8 april 2009 in zaak nr. 08/741 in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te [woonplaats],
het bestuur van het Faunafonds.
Bij besluit van 26 februari 2008 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) een aanvraag van [appellante] om een tegemoetkoming in de door grauwe ganzen veroorzaakte schade aan een perceel winterwortelen afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2008 heeft het Faunafonds het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2009, verzonden op 9 april 2009, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juli 2008 vernietigd en het Faunafonds opgedragen een nieuw besluit op het door [appellante] gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Faunafonds bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2009, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. A. Ghallit en H.G. Engberink, beiden werkzaam in dienst van het Faunafonds, en [appellante], vertegenwoordigd door [maat A], bijgestaan door mr. R.P. Doting, advocaat te Groningen, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt: alle van nature op het Europese grondgebied van de Lid-Staten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Volgens artikel 5, eerste lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (Stcrt. 2002, 69; hierna: de Regeling) wordt de hoogte van de door één of meer beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd.
Volgens artikel 8, eerste lid, zal het bestuur een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
Volgens het tweede lid staan maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan het bestuur meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen, vermeld in het door het bestuur vastgestelde Handboek Faunaschade (hierna: het Handboek).
2.2. Aan de afwijzing van het verzoek van [appellante] om een tegemoetkoming in de door haar geleden schade heeft het Faunafonds ten grondslag gelegd dat [appellante], met het plaatsen van één knalapparaat direct na de constatering op 23 oktober 2007 van de door de grauwe ganzen aan het perceel winterwortelen veroorzaakte schade en het bejagen van de ganzen vanaf 25 oktober 2007, onvoldoende preventieve maatregelen heeft getroffen.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat in beginsel het in het Handboek vastgelegde als uitgangspunt heeft te dienen en derhalve ter beperking van schade in een geval als het onderhavige in het algemeen niet met het plaatsen van een knalapparaat kan worden volstaan. Zij heeft overwogen dat vaststaat dat de ganzen op grond van een verleende ontheffing zijn bejaagd en [appellante] zelf de grauwe ganzen heeft verjaagd en in zoverre ter beperking van de schade meer is gedaan dan alleen het inzetten van een knalapparaat. Het Faunafonds heeft onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet van [appellante] kunnen vergen dat zij verdergaande maatregelen zou treffen dan zij daadwerkelijk heeft gedaan, aldus de rechtbank. Hierbij heeft zij in aanmerking genomen dat [appellante] onbestreden heeft gesteld dat zij op het punt van oogsten stond en dat het overgrote deel van de schade reeds bij het eerste bezoek van de grauwe ganzen aan het perceel met wortelen is ontstaan. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank de weigering om tot vergoeding van schade over te gaan geen stand houden.
2.4. Het Faunafonds betoogt dat [appellante] eerst minimaal drie dagen en mogelijk meer dan een week nadat zij de schade heeft vastgesteld met oogsten is begonnen en dat zij gedurende die tijd ter beperking van de schade ten minste een akoestisch en een visueel middel uit het Handboek, gevarieerd en in voldoende aantallen, had moeten inzetten. Het Faunafonds betoogt verder dat uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2006, in zaak nr.
200600713/1, volgt dat de verjaging van de ganzen niet als preventief middel wordt aangemerkt, omdat deze niet in hoofdstuk 5 'Preventieve maatregelen' van het Handboek wordt genoemd. Nu [appellante] geen visueel middel heeft ingezet en één knalapparaat niet voldoende is om op het perceel van 7,5 hectare de grauwe ganzen effectief te kunnen verjagen, omdat de reikwijdte daarvan doorgaans slechts 0,5 tot 2 hectare bestrijkt, heeft zij onvoldoende middelen ter beperking van de schade aangewend, aldus het Faunafonds.
2.4.1. Het betoog faalt. Uit het door [appellante] op 23 oktober 2007 ingevulde 'verzoekschrift tegemoetkoming faunaschade' en het taxatierapport volgt dat van het perceel winterwortelen ter grootte van 7,5 hectare een oppervlakte van 1,5 hectare is beschadigd. Niet in geschil is dat op de overige 6 hectare van het perceel geen schade is ontstaan. De Afdeling gaat er op grond van deze stukken, alsmede van de door [appellante] op het schadevoorval telefonisch naar aanleiding van zijn bezwaarschrift gegeven toelichting, bij gebreke van enige concreet door het Faunafonds onderbouwde twijfel, vanuit dat de door de taxateur op 26 oktober 2007 vastgestelde schade volledig bij de eerste aanwezigheid van de ganzen op het perceel is ontstaan. Dat [appellante] op 23 oktober 2007 in het verzoekschrift heeft vermeld dat de schade zich op dat moment voortzette en dat na die datum enkele ganzen op of nabij het perceel zijn afgeschoten, biedt, anders dan het Faunafonds betoogt, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de schade na 23 oktober 2007 nog is toegenomen. Zoals de rechtbank onbestreden heeft geoordeeld, was de schade voor [appellante] als professioneel grondgebruiker niet voorzienbaar. Gelet hierop behoort de schade waarvan [appellante] tegemoetkoming heeft gevraagd redelijkerwijs niet te haren laste te blijven. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Het Faunafonds dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het bestuur van het Faunafonds tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het bestuur van het Faunafonds griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009