200903525/1/H2.
Datum uitspraak: 16 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 20 maart 2009 in zaak nr. 08/500 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Leerdam.
Bij besluit van 27 april 2006 heeft de raad van de gemeente Leerdam (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2008 heeft de gemeenteraad naar aanleiding van het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar het besluit van 27 april 2006 herroepen en, voor zover thans van belang, aan [appellant] een vergoeding voor planschade ten bedrage van € 6.900,00 toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemd bedrag vanaf 25 juli 2002 tot aan de dag van voldoening.
Bij uitspraak van 20 maart 2009, verzonden op 3 april 2009, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door ing. P.H.A. Steinmetz, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. L.B. Elsen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellant] is eigenaar van het perceel met bedrijfsgebouw aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Hij heeft verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Bedrijfsstrook Schaikseweg II" en de vooruitlopend daarop met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO verleende vrijstelling van het bestemmingsplan "Industrieterrein" ten behoeve van de bouw van vier woon-/werkeenheden, negen kantoor-/bedrijfseenheden en vijfentwintig bedrijfsunits op de ten westen van zijn perceel gelegen gronden, plaatselijk bekend Schaikseweg tussen 20 en 22 te Leerdam. Hij heeft, voor zover thans van belang, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat als gevolg van die planologische wijzigingen zijn woon- en leefgenot drastisch is gedaald, nu de gronden ten westen van zijn perceel in het voorheen geldende bestemmingsplan "Industrieterrein" waren bestemd voor agrarische doeleinden.
2.3. Sargas Planschadeadvies (hierna: Sargas) heeft in een advies van 19 februari 2007, dat op verzoek van de gemeenteraad ter voorbereiding van het besluit op bezwaar is opgesteld, op basis van vergelijking van planologische regimes, voor zover thans van belang, geconcludeerd dat nu [appellant] ten tijde van de planologische maatregel geen bedrijfswoning op het perceel Nijverheidstraat 20 aanwezig had, slechts de waardedaling van de bebouwbare grond voor vergoeding ex artikel 49 van de WRO in aanmerking komt. Het feit dat [appellant] door het college van burgemeester en wethouders reeds vergunning voor de bouw van een bedrijfswoning was verleend doet hier niet aan af. Als gevolg van de planologische wijzigingen heeft het achter de bedrijfsbebouwing van [appellant] gelegen bouwvlak, waarop hij op grond van het vigerende bestemmingsplan een bedrijfswoning kan oprichten, aan situeringswaarde ingeboet en is sprake van planschade die voor vergoeding in aanmerking komt. De waardevermindering is door Sargas begroot op € 2.268,90.
De gemeenteraad heeft dit advies voor commentaar voorgelegd aan Tog Nederland die in een advies van 7 augustus 2007 het oordeel van Sargas over de voor vergoeding in aanmerking komende planschade heeft onderschreven, maar heeft geoordeeld dat de door Sargas toegepaste grondprijs te laag is en de totale planschade begroot op € 6.900,00.
De gemeenteraad heeft op grond van deze adviezen de eerdere afwijzing van de planschade herroepen en alsnog een bedrag van € 6.900,00 aan planschade toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemd bedrag vanaf 25 juli 2002.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank onzorgvuldig heeft gehandeld door haar oordeel mede te baseren op een door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) op 21 augustus 2008 uitgebracht advies. Ter motivering voert [appellant] aan dat de StAB weliswaar de ruimtelijke aspecten van het planschadeverzoek kan beoordelen, maar dat zij niet gecertificeerd is om de waardevermindering te beoordelen, zodat, nu de StAB evenmin een gecertificeerd bureau heeft ingeschakeld, de rechtbank zich niet op het StAB-advies had mogen baseren.
2.4.1. De gemeenteraad heeft aan het in beroep bestreden besluit de adviezen van Sargas en Tog Nederland ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft aanleiding gezien de StAB een oordeel te laten uitbrengen over het door [appellant] ingediende planschadeverzoek. De StAB heeft daarbij de door de gemeenteraad ingewonnen adviezen als uitgangspunt genomen en de daarin opgenomen conclusies onderschreven. Gelet daarop heeft de StAB in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien zelfstandig een taxatierapport door een deskundig taxateur te laten opstellen. Daargelaten in hoeverre het inwinnen van advies bij de StAB noodzakelijk was om tot een beoordeling van de door de gemeenteraad toegekende schadevergoeding in rechte te komen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank zich niet mede heeft mogen baseren op het advies van de StAB. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat bij de beoordeling van het planschadeverzoek niet is ingegaan op het verschil in waarde van het perceel met daarop een bedrijfswoning met vrij uitzicht en het perceel met daarop een bedrijfswoning die is ingekaderd tussen bedrijfsgebouwen en een hoge scheidingswand. Tussen partijen is niet in geschil dat op het perceel geen bedrijfswoning is gerealiseerd, zodat daar bij de planvergelijking terecht geen rekening mee is gehouden. Dat bij de beoordeling van het planschadeverzoek van de eigenaar van het naastgelegen perceel wel rekening is gehouden met een bedrijfspand en dat dit heeft geleid tot een hogere planschadevergoeding, terwijl hij, anders dan [appellant], voor een deel langs de opgerichte scheidingswand heen kan kijken, maakt dat niet anders, nu op dat perceel wel een bedrijfswoning was gebouwd en daarmee bij de beoordeling van dat planschadeverzoek derhalve ook rekening moest worden gehouden.
2.6. Het door [appellant] gevoerde betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat hij niet meer de mogelijkheid heeft om op het perceel een bedrijfswoning te bouwen nu slechts gedurende twee jaren van de op 17 november 1998 verleende bouwvergunning gebruik kon worden gemaakt faalt evenzeer, reeds omdat, naar de gemeenteraad ter zitting heeft bevestigd, van deze vergunning nog steeds gebruik kan worden gemaakt.
2.7. [appellant] betoogt tot slot tevergeefs dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel degelijk een causaal verband bestaat tussen de door de gemeenteraad verleende vrijstelling en de schade die hij stelt te hebben geleden bestaande uit de aankoop van bouwgrond elders in de gemeente Leerdam en de daarmee verband houdende kosten van woon-werkverkeer en zwaardere beveiliging. De schade die [appellant] stelt te lijden is niet het gevolg van de verleende vrijstelling, maar van zijn keuze om de nog steeds bestaande bouwmogelijkheid op het perceel niet te benutten en elders een woning te bouwen, zodat deze schade, naar de rechtbank met juistheid heeft overwogen, niet in aanmerking komt voor vergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009