ECLI:NL:RVS:2009:BK6692

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908214/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunningen voor paardenfokkerij door college van burgemeester en wethouders van Loenen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Loenen op 9 oktober 2007 geweigerd om bouwvergunningen te verlenen aan [wederpartij] voor het vergroten van een werktuigberging met een paardenfokstal en het oprichten van een tussenbouw ligboxenstal-potstal op het perceel [locatie] te [plaats]. Deze besluiten zijn door het college later, op 26 augustus 2008, ongegrond verklaard. De rechtbank Utrecht heeft op 15 september 2009 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard, de besluiten van het college vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen op de gemaakte bezwaren.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij ook een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de verzoeken op 26 november 2009 behandeld. Tijdens deze zitting waren zowel het college, vertegenwoordigd door mr. T.J. de Smet, als [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. C.P. van Eeghen, aanwezig.

De voorzitter heeft overwogen dat de bouwplannen van [wederpartij] betrekking hebben op bouwwerken voor een paardenfokkerij. De rechtbank had geoordeeld dat het college ten onrechte had aangenomen dat de bouwplannen in strijd waren met de agrarische bestemming van het perceel. Het college had verzocht om de verplichting om nieuwe besluiten te nemen op te schorten, maar dit verzoek werd afgewezen. De voorzitter oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank niet bevestigd zou worden en dat het college nieuwe besluiten moest nemen.

Daarnaast heeft [wederpartij] verzocht om het college op te dragen binnen tien dagen bouwvergunningen te verlenen, maar de voorzitter ging ervan uit dat het college dit ook zonder dwangsom zou doen. Uiteindelijk werden de verzoeken van zowel het college als [wederpartij] afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200908214/2/H1.
Datum uitspraak: 8 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken van het college van burgemeester en wethouders van Loenen en [wederpartij], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Loenen,
appellant
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 september 2009 in de zaken nrs. 08/2954 en 08/2956 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 9 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Loenen (hierna: het college) geweigerd aan [wederpartij] bouwvergunningen te verlenen voor het vergroten van een werktuigberging met een paardenfokstal en het oprichten van een tussenbouw ligboxenstal-potstal op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij onderscheiden besluiten van 26 augustus 2008 heeft het college de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden besluiten van 9 juni 2009 heeft de raad van de gemeente de besluiten van 26 augustus 2008, voor zover daarbij vrijstellingen zijn geweigerd, bekrachtigd en de motivering ervan nader aangevuld.
Bij uitspraak van 15 september 2009, verzonden op 17 september 2009, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, al die besluiten vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 november 2009. Voorts heeft het de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2009, heeft ook [wederpartij] de voorzitter verzocht zodanige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 26 november 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.J. de Smet, ambtenaar van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. C.P. van Eeghen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De bouwplannen betreffen volgens [wederpartij] bouwwerken ten behoeve van een paardenfokkerij. Volgens de rechtbank heeft het college een paardenfokkerij ten onrechte in strijd met de op het perceel rustende agrarische bestemming geacht en de gevraagde bouwvergunningen om die reden geweigerd en heeft het ten onrechte niet onderzocht of met de bouwplannen beoogd is een reëel agrarisch bedrijf op het perceel te exploiteren.
2.2. Het college heeft verzocht de uit de uitspraak voortvloeiende verplichting om nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren te nemen hangende het door hem ingestelde hoger beroep op te schorten. Dat verzoek zal worden afgewezen. Er is thans geen reden om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak niet voor bevestiging in aanmerking komt en uit een oogpunt van effectieve geschilbeslechting is onder die omstandigheden wenselijk dat het college nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren neemt, opdat die kunnen worden betrokken bij de behandeling van het hoger beroep.
2.3. [wederpartij] heeft verzocht het college op te dragen binnen tien dagen bouwvergunningen te verlenen, althans op straffe van verbeurte van een dwangsom te besluiten, als door de rechtbank bepaald. De voorzitter gaat er echter vanuit dat het college thans ook zonder dreiging van een dwangsom binnen twee maanden uitvoering aan de uitspraak van de rechtbank geeft. Er is thans dan ook geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening.
2.4. Gelet op het voorgaande, moeten de verzoeken worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2009
412.