ECLI:NL:RVS:2009:BK6174

Raad van State

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908014/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en manipulatie van vingerafdrukken in het kader van asielprocedures

In deze zaak gaat het om de vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op grond van het frustreren van het vaststellen van zijn identiteit door manipulatie van zijn vingertoppen. De staatssecretaris van Justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die de maatregel van bewaring onrechtmatig had geacht. De rechtbank oordeelde dat de enkele grond van frustratie van het vaststellen van de identiteit onvoldoende was om de maatregel te rechtvaardigen. De staatssecretaris betoogde echter dat de vreemdeling opzettelijk zijn verblijf in Italië had verzwegen en dat er voldoende aanwijzingen waren dat hij zich aan zijn uitzetting zou onttrekken. De Raad van State oordeelde dat de medische rapportage van de vreemdeling niet voldoende bewijs leverde voor een aangeboren stoornis die het frustreren van het vaststellen van zijn identiteit zou verklaren. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er sprake was van manifest bedrog, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigde. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200908014/1/V3.
Datum uitspraak: 9 december 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 13 oktober 2009 in zaak nr. 09/34602 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2009 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de enkele grond van frustreren van het vaststellen van de identiteit door het manipuleren van de vingertoppen en/of handen onvoldoende is om de maatregel van bewaring te dragen. Daartoe voert hij aan dat uit de stukken in het dossier, bezien in het licht van zijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 3 april 2009, duidelijk wordt dat de vreemdeling het vingerafdrukkensysteem heeft gefrustreerd en bewust zijn eerdere verblijf als asielzoeker in Italië heeft verzwegen, zodat er aldus voldoende grond bestaat voor de conclusie dat de vreemdeling heeft getracht het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit te belemmeren. Voormelde redenen zijn, zo betoogt hij, meer dan voldoende om aan te nemen dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken, welk risico hij niet heeft hoeven aanvaarden.
Voorts betoogt de staatssecretaris dat de door de vreemdeling overgelegde brief van dr. Vodegel van 23 juni 2009 niet aan het voorgaande kan afdoen. Nu gebleken is dat er op 21 september 2009 wel bruikbare vingerafdrukken van de vreemdeling waren af te nemen, waarbij bleek dat dit ook tijdens diens eerdere verblijf in Italië mogelijk was, is het alleszins redelijk te concluderen dat geen sprake is van een aangeboren stoornis, maar van het opzettelijk verhullen van verblijf in een ander land binnen de Europese Unie. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte de aan de vreemdeling opgelegde maatregel van bewaring onrechtmatig geacht, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde zulks vordert, met het oog op de uitzetting, de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h, van de Vw 2000 in bewaring worden gesteld.
Volgens paragraaf A6/5.3.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, kan het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vorderen indien het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken en indien de vreemdeling niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.
In paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, wordt vermeld dat het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel willen indienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk dient te geschieden. Het kan hierbij gaan om vreemdelingen die een dergelijke aanvraag indienen/ingediend hebben en waarvan bijvoorbeeld om redenen van manifest bedrog of andere gronden genoemd in paragraaf A6/5.3.3.1 aangenomen kan worden dat zij zich aan de eventuele uitzetting zullen gaan onttrekken. Aan de hand van de bekend geworden feiten en omstandigheden voor de aanvraag, bijvoorbeeld het nader gehoor, zal een concrete afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag.
2.1.2. In de brief van de staatssecretaris aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 3 april 2009 (Kamerstukken II, 2008-2009, 19637, nr. 1261) aangaande de maatregelen met betrekking tot asielzoekers uit Somalië, staat, voor zover thans van belang, vermeld:
"(…) Uit informatie van de Vreemdelingenpolitie (VP) blijkt dat bij ongeveer 20% van de Somaliërs de vingerafdrukken niet kunnen worden afgenomen. Er bestaan bij IND en VP sterke aanwijzingen dat de vingers moedwillig worden gemutileerd danwel dat medicijnen worden ingenomen die leiden tot overmatig zweten, zodat de vingerafdrukken niet kunnen worden genomen. (…) Omdat de vingerafdrukken niet goed genoeg zijn voor het Eurodac-systeem en voor de nationale database, valt op deze wijze geen onderzoek te doen of een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Ook valt hierdoor niet vast te stellen of de vreemdeling zich eerder al heeft aangemeld en bijvoorbeeld in Nederland of een ander land al een asielvergunning heeft aangevraagd of gekregen. (…) Ook in dit geval heb ik inmiddels uitvoeringsmaatregelen getroffen, zoals het opnieuw nemen van de vingerafdrukken op voor de asielzoeker onverwachte momenten. Indien de vingerafdrukken nadien alsnog genomen kunnen worden blijkt er vaak sprake te zijn van eerder verblijf van de betreffende asielzoeker in een ander land waarvoor de Dublin II-Verordening geldt. (…)"
2.1.3. Op 3 maart 2009 en op 8 april 2009 is in het kader van de asielprocedure getracht vingerafdrukken van de vreemdeling af te nemen teneinde diens identiteit en nationaliteit vast te stellen. Uit de processen-verbaal van bevindingen van voormelde data blijkt, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat de handen en/of vingers van de vreemdeling ook na herhaaldelijk afvegen erg vochtig waren door overmatig zweten en dat de papillairlijnen op de vingers en/of handen van de vreemdeling van zodanig slechte kwaliteit waren, dat er geen goed dactyloscopisch signalement te vervaardigen was.
De vreemdeling ontkent dat de slechte kwaliteit van zijn vingerafdrukken te wijten is aan manipulatie van zijn vingers en heeft in verband daarmee op 16 juni 2009 een poliklinisch bezoek gebracht aan het Medisch Centrum Leeuwarden. Dr. Vodegel, aldaar werkzaam, heeft naar aanleiding van dit bezoek op 23 juni 2009 een medische rapportage opgesteld, die door de vreemdeling ter onderbouwing van zijn hiervoor weergegeven standpunt is overgelegd. In die rapportage staat, voor zover thans van belang, vermeld:
"(…) Lichamelijk onderzoek: dermatoglyfen wel aanwezig echter minder reliëf dan normaal. (…) Tevens is opvallend het overmatig zweten van de handpalmen; evenzeer komt overmatig zweten voor aan de voetzolen echter minder evident. Overmatig zweten aan de handen en voeten is een aangeboren stoornis welke mogelijk na te bootsen is; derhalve denk ik niet dat er sprake is van opzet waardoor de vingerafdrukken van [de vreemdeling] in slechte staat zijn vingerafdrukken zijn. Deze komen niet voor zijn rekening en risico in mijn dermatologische optiek."
Op 11 september 2009 is de vreemdeling op grond van artikel 54 van de Vw 2000 door de korpschef van het regionaal politiekorps Friesland gevorderd om op 21 september 2009 in persoon te verschijnen in verband met een identiteitsonderzoek. Op 21 september 2009 zijn er opnieuw vingerafdrukken van de vreemdeling afgenomen en op grond daarvan kon een goed dactyloscopisch signalement worden vervaardigd. Uit onderzoek in het Eurodac-systeem is gebleken dat de vreemdeling op 11 september 2008 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in Italië heeft ingediend. De vreemdeling is diezelfde dag vanwege frustratie van het vaststellen van de identiteit door manipulatie van de vingertoppen en/of handen op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
2.1.4. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat in het onderhavige geval de enkele grond van frustreren van het vaststellen van de identiteit door het manipuleren van de vingertoppen en/of handen onvoldoende is om de maatregel van bewaring te dragen. De enkele omstandigheid dat het na twee eerdere pogingen wel gelukt is om goede vingerafdrukken van de vreemdeling af te nemen, is in het licht van de hiervoor genoemde medische rapportage naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van het frustreren van het vaststellen van de identiteit door het manipuleren van de vingertoppen en/of handen.
2.1.5. De door de vreemdeling overgelegde medische rapportage, als hiervoor onder 2.1.3. weergegeven, geeft niet aan dat in het geval van de vreemdeling sprake is van een aangeboren stoornis. Bovendien wordt niet verklaard waarom deze stoornis zich op sommige momenten wel en op andere momenten niet manifesteert. Anders dan de rechtbank van oordeel is, is met het overleggen van die rapportage niet voldoende vast komen te staan dat sprake is van een omstandigheid op grond waarvan de eerdere problemen bij het vervaardigen van een dactyloscopisch signalement niet aan de vreemdeling zijn toe te rekenen. De staatssecretaris heeft zich derhalve op grond van de feiten en omstandigheden als hiervoor onder 2.1.3. weergegeven, bezien tegen de achtergrond van zijn brief van 3 april 2009 zoals in 2.1.2. vermeld, en in aanmerking genomen dat de vreemdeling zijn verblijf in Italië eerder heeft verzwegen, terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van manifest bedrog, als bedoeld in paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 en heeft daaruit mogen afleiden dat het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting, zodra die in zicht komt, zal onttrekken. Nu, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 november 2009 in zaak nr. 200907722/1/V3; www.raadvanstate.nl), de grond dat een vreemdeling de vaststelling van zijn identiteit heeft gefrustreerd voldoende dragend kan zijn voor het besluit tot inbewaringstelling, is de rechtbank ten onrechte tot het hiervoor onder 2.1.4. weergegeven oordeel gekomen.
De grief slaagt.
2.2. Grief 2, gericht tegen de opheffing van de bewaring en de toekenning van schadevergoeding aan de vreemdeling, slaagt evenzeer, nu die beslissing is gegrond op het hiervoor onjuist bevonden oordeel van de rechtbank.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het vorenoverwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven tot een ander oordeel, het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 13 oktober 2009 in zaak nr. 09/34602;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Leeuwen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009
373-601.
Verzonden: 9 december 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak