ECLI:NL:RVS:2009:BK5863

Raad van State

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901223/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A.P. de Rooy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan ex artikel 11 WRO voor KRO-eiland door college van gedeputeerde staten Noord-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een wijzigingsplan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, dat betrekking heeft op het KRO-eiland in Hilversum. Het college heeft op 6 januari 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het wijzigingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders van Hilversum was vastgesteld op 26 november 2008. Dit wijzigingsplan voorziet in een aanpassing van de plankaart van het bestemmingsplan 'Utrechtseweg', waarbij aan een deel van de gronden de bestemming 'Woondoeleinden 3' wordt toegekend. Dit is bedoeld om appartementen te realiseren in en naast het voormalige KRO-gebouw.

Een appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij betoogt dat de nieuwbouw op de hoek van de Koningsstraat en de Emmastraat de maximale bouwhoogte overschrijdt en dat de diepte van het appartementencomplex in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan. Daarnaast stelt hij dat de nieuwbouw het zicht op zijn fietsenwinkel zal belemmeren en dat de zonlichttoetreding tot zijn appartementen zal afnemen.

Het college heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de hoogte van het appartementencomplex correct is vastgesteld en dat er voldoende zicht op het pand van de appellant blijft. Ook is er een bezonningsstudie uitgevoerd die aantoont dat de afname van zonlicht aanvaardbaar is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200901223/1/R2.
Datum uitspraak: 9 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2009, kenmerk 2009-382, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 26 november 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Wijzigingsplan ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het KRO-eiland" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.P. Doting, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door V. van Rossum, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een wijziging van de plankaart van het bestemmingsplan "Utrechtseweg". Ingevolge het plan wordt aan een deel van de gronden, gelegen binnen de Koningsstraat, Wernerlaan, Julianalaan en Emmastraat, de bestemming "Woondoeleinden 3" toegekend. De wijziging is er op gericht om in en naast het voormalige KRO-gebouw appartementen te kunnen realiseren.
2.3. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de voorziene bebouwing op de hoek van de Koningsstraat en de Emmastraat (hierna: het perceel), tegenover zijn pand [locatie], waarin zijn fietsenwinkel en zes appartementen zijn gevestigd.
[appellant] betoogt dat het nieuw te realiseren appartementencomplex op het perceel de maximale bouwhoogte met 1,5 meter zal overschrijden omdat voor de bepaling van de hoogte van het gebouw van een onjuist peil is uitgegaan. Voorts stelt [appellant] dat de nieuwbouw op de hoek van de Koningsstraat en de Emmastraat een diepte krijgt van 25 meter, hetgeen in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan "Utrechtseweg". Verder betoogt [appellant] dat nieuwbouw het zicht op zijn fietsenwinkel zal ontnemen. Ten slotte stelt [appellant] dat de zonlichttoetreding tot de zes appartementen in zijn pand zal afnemen en dat ten onrechte niet is ingegaan op dit bezwaar.
2.4. Het college heeft het plan goedgekeurd. Het college stelt zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders op het standpunt dat de hoogte van het appartementencomplex op juiste wijze is bepaald en voldoet aan de planvoorschriften. Het college stelt voorts dat er, door de vormgeving en situering van de nieuwbouw en de afgeronde rooilijn van het nieuwbouwcomplex aan de zijde van de Emmastraat, voldoende zicht blijft op het pand van [appellant]. In het verweerschrift heeft het college zich nader op het standpunt gesteld dat blijkens een bezonningsstudie de vermindering van zonlichttoetreding tot dit pand aanvaardbaar is.
2.5. In deze procedure is uitsluitend de goedkeuring van het wijzigingsplan aan de orde. Dat met het wijzigingsplan wordt beoogd op verzoek medewerking te verlenen aan een concreet bouwplan maakt dit niet anders. Gelet hierop dienen alleen de mogelijkheden die het wijzigingsplan biedt bij de beoordeling te worden betrokken. De vraag of het inmiddels ingediende bouwplan voor het appartementencomplex ten aanzien van de bouwhoogte in het wijzigingsplan past en ten aanzien van de diepte binnen de voorschriften van het bestemmingsplan "Utrechtseweg" past, valt buiten het kader van deze procedure.
2.6. Met betrekking tot het betoog dat nieuwbouw het zicht op zijn fietsenwinkel zal ontnemen en de toetreding van zonlicht in zijn pand zal verslechteren, wordt overwogen dat niet kan worden ontkend dat de bebouwing dergelijke gevolgen kan hebben. Het college heeft zich echter op het standpunt kunnen stellen dat geen onevenredige aantasting van de zichtlijnen vanuit de Emmastraat zal plaatsvinden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het wijzigingsplan ten aanzien van de bebouwingsgrenzen geen verslechtering inhoudt ten opzichte van het bestemmingsplan "Utrechtseweg". Voor wat betreft de gestelde afname van zonlicht in zijn pand wordt overwogen dat het college in het verweerschrift is ingegaan op dit aspect. Gezien de overgelegde bezonningsstudie, zal slechts in de wintermaanden enige schaduwwerking op het pand van [appellant] plaatsvinden. Voorts in aanmerking genomen dat hier sprake is van een stedelijke omgeving, behoefde het college aan deze afname van zonlicht geen doorslaggevende betekenis toe te kennen.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant] is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.9. 3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009
59-612.