200903033/1/H3.
Datum uitspraak: 9 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Venlo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 20 maart 2009 in zaken nrs. 08/1324 en 08/1325 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Maasbilt B.V, gevestigd te Utrecht, en Exploitatiemaatschappij Pegasus B.V, gevestigd te Maastricht,
Bij besluit van 28 november 2007, voor zover thans van belang, heeft de raad van de gemeente Venlo (hierna: de raad) op de aan [wederpartij] en Maasbilt B.V. en Exploitatiemaatschappij Pegasus B.V. (hierna: Maasbilt en Pegasus) toebehorende percelen (hierna: de percelen), zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende kadastrale tekening, de artikelen 10-24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) van toepassing verklaard.
Bij besluit van 2 juli 2008, voor zover thans van belang, heeft de raad de door [wederpartij] en Maasbilt en Pegasus daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, de door [wederpartij] en Maasbilt en Pegasus daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover de bezwaren tegen het besluit van 28 november 2007 daarbij ongegrond zijn verklaard, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 2 juli 2008, de raad in de kosten van de procedure verwezen en bepaald dat de gemeente Venlo aan [wederpartij] en Maasbilt en Pegasus het door hen gestorte griffierecht vergoedt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2009, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] en Maasbilt en Pegasus hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. M.G.G. van Nisselroij, advocaat te Venlo, en mr. H.L.M. Brabers en mr. R.M.L. Sweelssen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij] en Maasbilt en Pegasus, vertegenwoordigd door mr. H.C. Lagrouw, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Eerder heeft de raad bij besluit van 25 januari 2006 een voorkeursrecht op de percelen gevestigd. Als planologische grondslag daarvoor diende het door de raad op dezelfde dag vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein Trade Port Noord en park Zaarderheiken". Bij uitspraak van 21 november 2007 in zaak nr.
200607283/1heeft de Afdeling gedeeltelijk goedkeuring aan dit bestemmingsplan onthouden.
Als planologische grondslag voor het besluit van 28 november 2007 diende het door de raad op 30 oktober 2002 vastgestelde structuurplan "Trade Port Noord" (hierna: het structuurplan).
2.2. Volgens de rechtbank voldeed het besluit van 28 november 2007 aan de formele vereisten voor het vestigen van een voorkeursrecht, doch kon geen zodanig recht worden gevestigd, omdat het structuurplan de actuele visie van de raad omtrent de inrichting van het gebied waarin de percelen zijn gelegen niet meer bevat.
2.3. De raad betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat ten tijde van het besluit van 28 november 2007 de toegekende bestemming "bedrijventerrein" nog in overeenstemming was met de door hem voor het gebied beoogde ruimtelijke ontwikkeling tot een grootschalig bedrijventerrein met een bruto oppervlakte van 270 hectare, hetgeen van belang is voor het behoud en de verdere ontwikkeling van de positie van Venlo als logistiek en industrieel knooppunt. De uitspraak van de Afdeling van 21 november 2007, onder meer tot gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Trade Port Noord en park Zaarderheiken", is volgens hem ingegeven door de aanleg van de zogeheten bovengemeentelijke tangent in een deel van het plangebied, waardoor de structuur in dat gebied nader vorm moet worden gegeven. Dit betekent evenwel niet dat aan het gebied niet langer de bestemming "bedrijventerrein" wordt toegekend, aldus de raad.
2.3.1. Dat betoog slaagt. De rechtbank heeft voor haar oordeel verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2001 in zaak nr. 200100526/1 (AB 2002, 18). Anders dan in de in die uitspraak berechte zaak, is in deze zaak geen verschil tussen de bij het aanwijzingsbesluit van 28 november 2007 aan de percelen toegekende bestemming en de in het structuurplan toegekende bestemming. De raad heeft aannemelijk gemaakt dat deze bestemming ten tijde van de vestiging van dit voorkeursrecht nog overeenkwam met zijn actuele visie omtrent de inrichting van het gebied. Het structuurplan is weliswaar op 19 december 2007 ingetrokken, maar ook bij de vestiging van het opvolgende voorkeursrecht op die dag krachtens artikel 8 van de Wvg, zoals dit toen luidde, is aan het gebied, waarin de percelen zijn gelegen, de bestemming "bedrijventerrein" toegekend, naast "natuurontwikkeling", "ecologische verbindingszones" en "recreatieve doeleinden". Dat de in het structuurplan opgenomen wegen- en ontsluitingsstructuur van het gebied in verband met de ontwikkelingen omtrent de aanleg van de tangent inmiddels achterhaald was, leidt niet tot het oordeel dat daarom de actuele visie van de raad over de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied als bedrijventerrein wezenlijk anders is. Daarvoor is mede van belang dat de in het structuurplan opgenomen wegen- en ontsluitingsstructuur indicatief van aard is.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de tegen het besluit van 2 juli 2008 van de raad ingestelde beroepen alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 20 maart 2009 in zaken nrs. 08/1324 en 08/1325, voor zover aangevallen;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009