200901129/1/R2.
Datum uitspraak: 9 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
R. [appellant], wonend te [plaats], gemeente Eemsmond
appellant,
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 3 februari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Eemsmond (hierna: de raad) bij besluit van 13 oktober 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kantens" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. van der Kooi, ambtenaar in dienst van de provincie, is verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door W.J. van der Bijl en H.J. Uilenberg, ambtenaren in dienst van de gemeente, en bijgestaan door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, daar als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan, dat is opgesteld in het kader van een actualiseringproject, heeft een conserverend karakter en voorziet onder meer in een planologische regeling voor de gronden gelegen tussen de percelen aan de [locaties] te [plaats].
2.3. [appellant], die eigenaar en bewoner is van het perceel Pastorieweg 37 te [plaats], betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding ‘IJs (ijsbaan)’ voor zover dat de gronden betreft gelegen tussen de percelen aan de [locaties] te [plaats] ter plaatse van het op de plankaart aangegeven bouwblok. [appellant] stelt dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid het ter plaatse aanwezige ijsbaangebouw tevens te gebruiken als ontmoetingscentrum voor jongeren. Hij voert hiertoe aan dat de bouwvergunning voor het ijsbaangebouw annex ontmoetingscentrum is verleend in strijd met het bestemmingsplan "Kantens 1984". Voorts betoogt hij dat er sprake is van overlast, waardoor zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast. Verder stelt hij dat het ontmoetingscentrum niet passend is, gezien de omgeving, de aard en mogelijkheden van bebouwing in verhouding met de landschappelijke waarden en de doelstelling daarvan.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot een positieve bestemming voor het ontmoetingscentrum heeft kunnen besluiten. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat een thans rechtmatige bouwvergunning is verleend voor het ontmoetingscentrum, dat door het college van burgemeester en wethouders maatregelen kunnen worden getroffen om eventuele overlast zoveel mogelijk te beperken en dat handhavend zal worden opgetreden tegen eventuele overtredingen. Het college stelt zich verder op het standpunt dat het ontmoetingscentrum niet de landschappelijke waarden van het gebied aantast.
2.5. De gronden, gelegen tussen de percelen aan de [locaties], hebben in het plan de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding ‘IJs (ijsbaan)’.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Agrarisch" aangewezen gronden tevens bestemd voor ijsbaan en ontmoetingscentrum, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangegeven met ‘ijsbaan’.
2.5.1. Bij besluit van 16 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eemsmond een bouwvergunning verleend voor de verbouwing van het ijsbaangebouw annex ontmoetingscentrum voor jongeren ter plaatse van het op de plankaart aangegeven bouwvlak. Deze bouwvergunning is rechtens onaantastbaar, zodat van de rechtmatigheid van die vergunning moet worden uitgegaan. Dit betekent dat de raad in beginsel de medebestemming als ontmoetingscentrum in het plan behoort vast te leggen, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.
2.5.2. In hetgeen [appellant] aanvoert, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in navolging van de raad op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen zwaarwegende belangen zijn die zich verzetten tegen de medebestemming als ontmoetingscentrum. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de geluidsvoorschriften van het Besluit Algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, die op het ontmoetingscentrum van toepassing zijn, niet kunnen worden nageleefd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat regelmatig geluids- controles plaatsvinden. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het plan een zodanige mate van hinder van bezoekers van het ontmoetingscentrum ontstaat dat daardoor een onevenredige inbreuk op zijn woon- en leefklimaat wordt gemaakt.
De Afdeling merkt overigens op dat voor zover de Algemene plaatselijke verordening wordt overtreden, dat een kwestie van handhaving is die buiten het kader van de onderhavige procedure valt.
Voorts heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan de landschappelijke waarden van het gebied niet aantast. Daarbij is in aanmerking genomen dat het plan slechts een relatief klein gebouw toelaat.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. van der Beek-Gillessen w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009