200901662/1/H1.
Datum uitspraak: 9 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 januari 2009 in zaak nr. 08/669 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 19 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) [vergunninghouder] een lichte bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning aan de [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 september 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 13 augustus 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 19 september 2006 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 11 januari 2008 heeft het college het bezwaar van
[appellante] tegen het besluit van 19 mei 2006 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2009 heeft de rechtbank het door
[appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de
Raad van State ingekomen op 9 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 april 2009.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2009,
waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. C. Nome, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Pijnenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college te laten nagaan wat de afstand is tussen de aanbouw aan de woning en de kadastrale grens tussen het perceel [locatie 1] en perceel [locatie 2].
Bij brief van 26 augustus 2009, vergezeld van een luchtfoto met kadastrale ondergrond van het perceel, heeft het college de gevraagde inlichtingen verstrekt. [appellante] heeft hierop gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting verder behandeld op 4 november 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. C. Nome (hierna: Nome), advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Pijnenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht worden partijen na afloop van het vooronderzoek ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de rechtbank te verschijnen.
2.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting moet er van worden uitgegaan dat Nome, die namens [appellante] beroep bij de rechtbank had ingesteld, geen uitnodiging voor de zitting van de rechtbank heeft ontvangen, zoals door hem is gesteld. De rechtbank heeft de aan Nome aangetekend verzonden brief van 22 oktober 2008 met de uitnodiging om bij de behandeling van het beroep op 9 december 2008, om 9.15 uur aanwezig te zijn, niet naar het bij haar bekende kantooradres van Nome gezonden. In de brief is de straatnaam onjuist geschreven en is de plaatsnaam Zevenaar in plaats van Nijmegen vermeld.
Nu Nome de uitnodiging niet heeft ontvangen, moet worden geoordeeld dat de rechtbank de aangevallen uitspraak heeft gedaan zonder dat was voldaan aan het bepaalde in voormeld artikel 8:56, waardoor [appellante] niet de gelegenheid heeft gehad om haar standpunt ter zitting bij de rechtbank toe te lichten.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.4. De zaak kan zonder terugwijzen naar de rechtbank worden afgedaan, nu [appellante] in hoger beroep haar zaak ten volle heeft kunnen bepleiten.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen overweegt de Afdeling als volgt.
2.5. [vergunninghouder] heeft vóór 30 januari 2001 een overkapping opgericht aan de achterzijde van zijn woning. Hij heeft daartoe een stalen balk aangebracht in de muur die op de erfgrens tussen zijn perceel en het perceel van [appellante] staat.
[vergunninghouder] heeft op 13 april 2006 bouwvergunning aangevraagd om zijn woonkamer te vergroten door een deel van voornoemde overkapping bij de woonkamer te trekken. Het andere deel van de overkapping, ter hoogte van de achterdeur, blijft ongewijzigd. Het bouwplan is intussen uitgevoerd.
2.6. [appellante] stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit om een lichte bouwvergunning te verlenen, geen stand kan houden. Naar haar mening is niet voldaan aan het voorschrift van het bestemmingsplan dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen aan één zijde niet minder mogen bedragen dan 3 meter. Voorts is het volgens
[appellante] niet duidelijk of het op de plankaart aangegeven bebouwingspercentage in acht is genomen, nu op de door het college aan haar toegezonden plankaart geen bebouwingspercentages staan vermeld. Verder is volgens haar niet voldaan aan de bepalingen van het Bouwbesluit en de bouwverordening ter zake van de constructieve veiligheid. Volgens [appellante] is de constructie van het bouwwerk onvoldoende stevig van aard, omdat onvoldoende steun kan worden gevonden in de zijmuur waarin is ingepaald. Er is aanzienlijke scheurvorming opgetreden aan voornoemde zijmuur en uit het door haar overgelegde rapport van 30 juni 2006 van ir. F. Kerkhof van Ingenieursbureau Van Nunen (hierna: Kerkhof), blijkt ook dat er op zijn minst sprake is van het stellige vermoeden dat de constructie niet voldoet aan de vigerende normen. Uit de door [appellante] gemaakte foto's blijkt voorts dat er bij de bouw in relevante mate is afgeweken van de bij de bouwaanvraag behorende tekeningen, terwijl aan de bouwvergunning de voorwaarde is verbonden dat het bouwen geschiedt in overeenstemming met de bij de bouwaanvraag behorende gewaarmerkte tekeningen.
2.7. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde in dit geding van belang (hierna: Ww) en voor zover hier van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120;
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Ww wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald voor welke categorieën van gevallen geen reguliere bouwvergunning is vereist, doch kan worden volstaan met een lichte bouwvergunning. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.
Ingevolge artikel 44, derde lid, van de Ww is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. onderdeel a van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, betrekking hebben op de constructieve veiligheid, en
b. onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, van stedenbouwkundige aard zijn.
2.7.1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Besluit bouwverguningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken is een lichte bouwvergunning vereist voor een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 2 bedoeld bouwwerk (een op de grond staande aan- of uitbouw van één bouwlaag aan een bestaande woning of bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot) dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken, met dien verstande dat de hoogte van het bouwwerk bedoeld in de aanhef van onderdeel a, gemeten vanaf het aansluitend terrein, minder is dan 5 m.
2.7.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Ww worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu technische voorschriften gegeven omtrent het bouwen van woningen, woonketen, woonwagens en andere gebouwen.
2.8. Ingevolge het bestemmingsplan "Molenhoek-Sparrenburg rust op het perceel de bestemming "Wonen (W)".
Ingevolge artikel 3.4, onder c, van het bestemmingsplan mogen hoofdgebouwen op het perceel uitsluitend worden opgericht binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken met inachtneming van de op de plankaart aangegeven bebouwingspercentages en de onder g vermelde afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen.
Ingevolge artikel 3.4, onder g, van het bestemmingsplan mogen de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor halfvrijstaande en geschakelde woningen aan één zijde niet minder dan 3 meter bedragen.
2.9. Ter zitting van 4 november 2009 is aan de hand van een luchtfoto met kadastrale ondergrond vastgesteld en door [appellante] erkend dat het bouwplan tot uitbreiding van de woonkamer op het perceel niet in strijd is met artikel 3.4, onder g, van het bestemmingsplan. De afstand tussen de aanbouw en het perceel [locatie 2] bedraagt ruim 5 meter.
2.10. Voorts blijkt uit de bij het bestemmingsplan behorende plankaart en de daarbij behorende legenda dat voor het bouwvlak op het perceel een bebouwingspercentage van 100% geldt en dat het college onweersproken heeft gesteld dat de uitbreiding van de woonkamer op het perceel binnen het bebouwingsvlak plaatsvindt.
2.11. De stelling van [appellante] dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan faalt dan ook.
2.12. Het bouwplan is evenmin in strijd met de bouwverordening en het Bouwbesluit. De stalen balk maakt geen onderdeel uit van het bouwplan, omdat de balk reeds vóór 30 januari 2001 is aangebracht.
[appellante] heeft haar standpunt dat het bouwplan ter zake van de constructieve veiligheid in strijd is met de voorschriften van de bouwverordening en het Bouwbesluit, onvoldoende onderbouwd. Uit het constructie/bezoekrapport van 16 oktober 2007 van het college blijkt dat ook zonder constructieve berekening het uitgesloten moet worden geacht dat een beschadiging aan enig metselwerk of de fundering te wijten zou zijn aan de oplegkracht van de stalen balk van een zeer ondergeschikte aanbouw tot uitbreiding van de woonkamer van [vergunninghouder].
Het door [appellante] overgelegde rapport van Kerkhof doet hieraan niet af, omdat hieruit niet volgt dat niet is voldaan aan de bepalingen van het Bouwbesluit en de bouwverordening ter zake van de constructieve veiligheid. Kerkhof stelt zich weliswaar op het standpunt dat hij het stellige vermoeden heeft dat de constructie niet aan de vigerende normen voldoet, maar uit het rapport blijkt dat enkel een constructieve schouw van de woning van [appellante] is uitgevoerd en niet van de aanbouw zelf. Dit klemt temeer nu in het constructie/bezoekrapport van 16 oktober 2007 is gesteld dat uit de bestektekening voor het vergroten van het woonhuis [locatie 3] van 14 juli 1978 blijkt dat de fundering onder de spouwmuur 70 cm bedraagt, hetgeen volgens dit rapport groter is dan de gangbare breedte van 50-60cm voor een fundering van een huis met twee bouwlagen.
2.13. De stelling van [appellante] dat de uitbreiding van de woonkamer op het perceel niet conform de bij de bouwaanvraag behorende bouwtekeningen heeft plaatsgevonden biedt evenmin aanknopingspunten voor vernietiging van het bestreden besluit, omdat thans alleen de bouwvergunning aan de orde is en niet de vraag of in afwijking daarvan is gebouwd.
2.14. Uit het vorengaande volgt dat het college op grond van artikel 44 van de Ww de gevraagde bouwvergunning voor de uitbreiding van de woonkamer van [vergunninghouder] niet mocht weigeren.
2.15. Het beroep tegen het bestreden besluit van 11 januari 2008 is ongegrond.
2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.17. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellante] wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 januari 2009 in zaak nr. 08/669;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat het door [appellante] voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) door de secretaris van de Raad van State aan [appellante] wordt terugbetaald.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2009