ECLI:NL:RVS:2009:BK5085

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901246/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor dubbel woonhuis in beschermd stadsgezicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Buurtvereniging Trompenberg-Oost en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen de bouwvergunning voor een dubbel woonhuis op een perceel in Hilversum ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum had op 12 februari 2007 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van het woonhuis, ondanks dat het bestemmingsplan geen nieuwbouw voor woondoeleinden toestond. De Buurtvereniging betoogde dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan niet toereikend was, gezien het perceel deel uitmaakt van een beschermd stadsgezicht. De rechtbank oordeelde echter dat het college de aanvaardbaarheid van het bouwplan in verhouding tot het beschermende planologische regime had beoordeeld en dat de ruimtelijke onderbouwing voldeed aan de eisen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het bouwplan voldeed aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan. De rechtbank had terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bouwplan ten koste ging van de ruimtelijke karakteristiek van de bestaande bebouwing. De Buurtvereniging's argumenten over precedentwerking en het welstandsadvies werden eveneens verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200901246/1/H1.
Datum uitspraak: 2 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Buurtvereniging Trompenberg-Oost en anderen, gevestigd te Hilversum,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2009 in zaak nr. 07/4386 in het geding tussen:
Buurtvereniging Trompenberg-Oost en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een dubbel woonhuis op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het college het door Buurtvereniging Trompenberg-Oost en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: de Buurtvereniging) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2009, verzonden op 15 januari 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door de Buurtvereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Buurtvereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 maart 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2009, waar de Buurtvereniging, vertegenwoordigd door [voorzitter], en het college, vertegenwoordigd door J. van Nes, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. M.J.E. Boudesteijn, advocaat te Rotterdam, vergezeld door [gemachtigde], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet op het 4.215 m2 grote perceel, waarop een kantoorvilla staat, ter plaatse van een bestaande garage in de oprichting van een dubbel woonhuis dat is ontworpen als een zogenoemd "longhouse". Het voorziene gebouw is 7,72 m breed en 36,5 m diep en heeft een totale hoogte van ongeveer 7,5 m boven maaiveld aan de zijde van de [locatie]. Het bouwplan voorziet in een platte afdekking van het gebouw en een van de weg en de bestaande villa afgekeerde oriëntatie daarvan.
2.2. Het bouwplan is voorzien op gronden, waaraan in het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Noordwestelijk Villagebied" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Kantoordoeleinden" is toegekend. Het bestemmingsplan biedt op het perceel geen nieuwbouwmogelijkheid voor woondoeleinden. Om medewerking aan het bouwplan te kunnen verlenen heeft het college vrijstelling van de voorschriften van het bestemmingsplan verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Dat het college daartoe bevoegd is, is niet langer in geschil.
2.3. De Buurtvereniging betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan niet toereikend is om de inbreuk op het bestemmingsplan te rechtvaardigen, in aanmerking genomen dat het perceel deel uitmaakt van een door het rijk als zodanig aangewezen beschermd stadsgezicht en het bestemmingsplan strekt tot bescherming daarvan. Zij voert aan dat het bouwplan in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte wordt afgewogen tegen eerder verleende, doch inmiddels onherroepelijk ingetrokken bouwvergunningen en vreest precedentwerking, nu de grootte van het perceel aan het verlenen van de vrijstelling als belangrijk argument ten grondslag is gelegd. Zij voert voorts aan dat de ruimtelijke onderbouwing de onjuiste constatering bevat dat [vergunninghouder] instemt met het bouwplan.
2.3.1. Vaststaat dat het Noordwestelijk Villagebied, waar het perceel deel van uitmaakt, bij besluit van 21 februari 2007 (hierna: het aanwijzingsbesluit) door het rijk is aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988 en dat bij dat besluit het bestemmingsplan als beschermend is aangemerkt als bedoeld in artikel 36 van die wet. Gelet hierop biedt het bestemmingsplan een kader voor het behoud, herstel en de versterking van de bestaande stedenbouwkundige en cultuurhistorische structuur. De beschrijving in hoofdlijnen in artikel 10 van de planvoorschriften, waarin aan de orde komt op welke wijze de in het bestemmingsplan aan het plangebied toegekende doeleinden zullen worden nageleefd, kan bij toepassing van artikel 19 van de WRO als toetsingskader gebruikt worden. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende komen vast te staan dat de ingevolge het aanwijzingsbesluit beschermde waarden in de beschrijving in hoofdlijnen van het bestemmingsplan zijn geïncorporeerd en dat de beschrijving in hoofdlijnen ruimte biedt voor afwijkende bebouwingstypen.
2.3.2. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing van het besluit niet voldoet aan de in dit geval daaraan te stellen eisen. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat het college in de ruimtelijke onderbouwing niet heeft volstaan met een vergelijking van het bouwplan met eerder voor het perceel verleende en later ingetrokken bouwvergunningen, doch uitdrukkelijk de aanvaardbaarheid van het bouwplan in verhouding tot het beschermende planologische regime heeft beoordeeld. Daarbij heeft het college de beschrijving in hoofdlijnen van het bestemmingsplan betrokken. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan voor dit gebied, in aanmerking genomen dat dit bestemmingsplan niet tot doel heeft alle nieuwbouw tegen te gaan, maar om nieuwe ontwikkelingen op een ruimtelijk verantwoorde wijze te sturen zodat de aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast. Voor het oordeel dat het bouwplan ten koste gaat van de ruimtelijke karakteristiek van de bestaande bebouwing en buitenruimte bestaat geen grond. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwplan met opzet zodanig is ontworpen en gesitueerd dat het wat uitstraling betreft ondergeschikt is aan de bestaande villa en dat nadere eisen aan het bouwplan zijn gesteld om die ondergeschiktheid aan de bestaande villa te benadrukken. Aangezien op het perceel, ter plaatse waar het bouwplan is gesitueerd, reeds een garage staat, is voorts feitelijk geen sprake van een doorzicht dat behouden moet worden.
Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat met het bouwplan een gebied dat afwijkt van de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet wordt uitgebreid. Daartoe wordt overwogen dat uit de stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat het in het aanwijzingsbesluit als afwijkend aangemerkte complex op het naastgelegen perceel [locatie 2] aanzienlijk verschilt van de opzet en vormgeving van het bouwplan.
De omstandigheid dat volgens de "Visie noordwestelijk villagebied" (hierna: de Visie) gestreefd dient te worden naar één hoofdgebouw per kavel biedt evenmin grond voor het oordeel dat het besluit niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien, in aanmerking genomen dat de Visie weliswaar een rol heeft gespeeld in de belangenafweging bij de totstandkoming van het bestemmingsplan, doch geen rechtstreeks toetsingskader voor de vrijstelling vormt.
Gelet op de bijzondere combinatie van factoren die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming heeft de rechtbank voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bouwplan tot ongewenste precedentwerking leidt.
Voor zover is aangevoerd dat de ruimtelijke onderbouwing de onjuiste constatering bevat dat [vergunninghouder] instemt met het bouwplan, mist het betoog feitelijke grondslag. Reeds uit het feit dat [vergunninghouder] zelf de bouwaanvraag heeft ingediend, blijkt dat zij met het bouwplan instemt. Dat zij tevens rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen de intrekking van eerder voor het perceel verleende bouwvergunningen, staat hier los van en kan hieraan niet afdoen.
Het betoog faalt.
2.4. De Buurtvereniging betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het welstandsadvies niet voldoet aan de doelstellingen van de Welstandsnota Hilversum (hierna: de welstandsnota) en dat daarin niet is onderbouwd waarom het bouwplan niet aan bepaalde in de welstandsnota voor het gebied gegeven gebiedscriteria behoeft te voldoen, zodat het college zich bij zijn besluitvorming niet zonder meer op dit advies mocht baseren.
2.4.1. Het aan de besluitvorming ten grondslag gelegde advies, waarin de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie) heeft geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand, is summier gemotiveerd. Het bouwplan wijkt af van twee in de welstandsnota neergelegde gebiedsgerichte criteria, namelijk de oriëntatie op de belangrijkste openbare ruimte en de aanwezigheid van een kap. De welstandscommissie heeft niet gemotiveerd waarom desalniettemin een positief advies is gegeven. Het betoog is in zoverre terecht voorgedragen. Het leidt echter niet tot het ermee beoogde doel. Blijkens de welstandsnota zijn de gebiedsgerichte criteria in de welstandsnota relatieve criteria, die ruimte laten voor een beoordeling in het licht van het concrete bouwplan. Het college heeft in de bij het besluit op bezwaar gevoegde ruimtelijke onderbouwing uitdrukkelijk gemotiveerd dat in dit geval na vooroverleg met de welstandscommissie bewust is afgezien van een oriëntatie op de weg en een afdekking van het gebouw met een kap om de ondergeschiktheid wat betreft uitstraling van het bouwplan ten opzichte van de bestaande villa als belangrijkste ruimtelijke kwaliteit op het perceel te benadrukken. Gelet hierop heeft het college het summier gemotiveerde welstandsadvies, anders dan de Buurtvereniging stelt, niet zonder meer aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag gelegd, doch dat oordeel nader en voorts voldoende gemotiveerd.
Het betoog faalt.
2.4.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009
392.