200901806/1/M1.
Datum uitspraak: 2 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) een verzoek van [appellant] handhavend op te treden met betrekking tot de inrichting van de naamloze vennootschap Biovergisting Ysselsteyn N.V. (hierna: Biovergisting Ysselsteyn) op het adres Kempkensberg 7 te Ysselsteyn afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Maastricht, ingekomen op 11 maart 2009, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep doorgezonden naar de Raad van State, alwaar het op 13 maart 2009 is ingekomen. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 april 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.H.M. Verjans, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.W. van Haaren en J.A.F. de Weerdt, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Biovergisting Ysselsteyn, vertegenwoordigd door mr. C.E. Alberts en M.R. Roeffel, als partij gehoord.
2.1. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met de, bij besluit van 19 augustus 2003, aan de vergunning verbonden voorschriften E.4 en F.1, waarin respectievelijk grenswaarden zijn gesteld ten aanzien van geur en geluid. Gelet hierop kon het college terzake handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2. Het college is van mening dat er aanleiding is om af te zien van handhavend optreden. Wat de geurproblematiek betreft is sprake van concreet zicht op legalisatie, aldus het college in het bestreden besluit. In het verweerschrift wordt in dit verband enerzijds vermeld dat de overschrijding van de geurnorm op grond van het geurbeleid kan worden gelegaliseerd. Anderzijds wordt vermeld dat nieuwe berekeningen nodig zijn voordat iets gezegd kan worden over de vergunbaarheid van de berekende geurbelasting. Wat de geluidproblematiek betreft wordt in het bestreden besluit vermeld dat Biovergisting Ysselsteyn doende is voorzieningen te treffen om aan de geluidnorm te kunnen voldoen. Er is dan ook alle reden om aan te nemen dat deze problematiek op korte termijn tot het verleden behoort, aldus het college. In het verweerschrift wordt hieromtrent nog opgemerkt dat ten aanzien van de installaties die de grootste bijdrage leveren aan de overschrijding van de geluidnorm reeds een geluidreducerende maatregel is getroffen. Uit berekeningen is echter gebleken dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn, waartoe enkele varianten zijn onderzocht. De kosten hiervan zijn evenwel zeer hoog. Dit aspect wordt meegenomen in het traject om te komen tot een revisievergunning, aldus het college.
2.3. [appellant] betwist dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot het afzien van handhavend optreden.
2.4. Vaststaat dat ten tijde van het bestreden besluit geen aanvraag om een vergunning voorlag. De Afdeling maakt verder uit het betoog van het college op dat nader onderzoek nodig was voor de beoordeling van de vergunbaarheid. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat op het moment van het nemen van het bestreden besluit niettemin concreet zicht op legalisatie bestond. In zoverre deed zich dan ook geen bijzondere omstandigheid voor op grond waarvan het college af heeft mogen zien van handhavend optreden. In hetgeen het college overigens heeft betoogd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor dit oordeel. De beslissing op bezwaar berust, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.
2.5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 27 januari 2009 komt voor vernietiging in aanmerking.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 27 januari 2009, kenmerk 2009/1766;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 685,39 (zegge: zeshonderdvijfentachtig euro en negenendertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Hamond
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009