Uitspraak
200607695/1, waar [appellanten] naar verwijzen, maakt dit niet anders, reeds omdat die zaak geen betrekking had op een op grond van de Luchtvaartwet (oud) aangewezen luchtvaartterrein.
Raad van State
In deze zaak heeft de Raad van State op 2 december 2009 uitspraak gedaan over het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland. Dit besluit, genomen op 19 december 2008, verleende een revisievergunning aan N.V. Luchthaven Teuge voor het faciliteren van luchtvaartverkeer, het afleveren van brandstoffen en het beproeven van vliegtuigmotoren op het adres De Zanden 15 te Teuge. Het besluit werd ter inzage gelegd op 29 januari 2009, waarna appellanten op 6 maart 2009 beroep instelden bij de Raad van State.
De appellanten betoogden dat het geluid van taxiënde vliegtuigen en testprocedures vlak voor de start ten onrechte niet was meegenomen bij het bepalen van de geluidbelasting. Zij stelden dat niet alleen de geluidbelasting van het proefdraaien van motoren, maar ook het proefdraaien aan de kop van de startbaan in aanmerking moest worden genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2009, waarbij zowel de appellanten als het college van gedeputeerde staten van Gelderland en Luchthaven Teuge aanwezig waren.
De Afdeling overwoog dat Luchthaven Teuge een luchtvaartterrein is dat is aangewezen op grond van de Luchtvaartwet, wat betekent dat voor landende en opstijgende luchtvaartuigen een apart regime geldt wat betreft geluidgrenswaarden. De geluidbelasting van deze luchtvaartuigen wordt niet meegenomen in het kader van vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer. De Afdeling concludeerde dat de activiteiten van taxiënde vliegtuigen en testprocedures onderdeel uitmaken van de start- en landingsprocedures en dat het college terecht deze geluidbelasting buiten beschouwing had gelaten bij de beoordeling van de vergunningaanvraag.
Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep van appellanten ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 2 december 2009.