200903650/1/H2.
Datum uitspraak: 2 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2009 in zaak nr. 08/3021 in het geding tussen:
het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Hollandse Delta.
Bij besluit van 16 augustus 2007 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Hollandse Delta (hierna: het college) aan de gemeente Strijen een vergunning verleend voor het lozen van hemelwater, afkomstig van een nieuw aan te brengen verhard oppervlak en voor het aanpassen van de waterhuishoudkundige staat ten behoeve van bouwlocatie "De Dam" te Strijen en daaraan voorschriften verbonden.
Bij besluit van 8 april 2008 heeft het college enige aan de verleende vergunning verbonden voorschriften gewijzigd.
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 16 augustus 2007 herroepen en wederom een vergunning voor dezelfde werkzaamheden verleend en daaraan gewijzigde voorschriften verbonden.
Bij uitspraak van 14 april 2009, verzonden op 15 april 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Strijen, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2009, waar [appellante] in persoon, het college, vertegenwoordigd door mr. J. Troost, G.J. Borst en A.W. Houweling, werkzaam bij waterschap Hollandse Delta, en het college van burgemeester en wethouders van Strijen, vertegenwoordigd door L.H.M. Quist, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellante] is eigenaresse van het perceel met opstallen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), gelegen op een afstand van ongeveer 50 meter van de vergunde werkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van de realisatie van fase 1 van bouwplan "De Dam", dat voorziet in de oprichting van een brede school en 31 appartementen (hierna: het projectgebied).
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de vergunde werkzaamheden een daling van de grondwaterstand van haar perceel hebben veroorzaakt, waardoor schade is ontstaan aan de aan haar in eigendom toebehorende opstallen. Zij stelt dat de grondwaterstand van haar perceel na de vergunde werkzaamheden is gedaald doordat de wateroppervlakten in het projectgebied niet langer evenredig zijn verdeeld en de spindelschuif in de overstortput geopend kan worden, waardoor oppervlaktewater vanuit het projectgebied kan afvloeien naar verder gelegen gebieden met een lager waterpeil.
2.2.1. Ingevolge het peilbesluit "Bemalingsgebied Het Land van Essche" (hierna: het peilbesluit) geldt voor het projectgebied een waterpeil van NAP -1,50 meter. Aan de vergunning zijn, voor zover thans van belang, de voorschriften verbonden dat bij het uitvoeren van de werken moet worden uitgegaan van een zomerpeil en winterpeil van NAP -1,50 meter en dat de overstortput zodanig moet worden geplaatst dat het waterpeil in het projectgebied gehandhaafd wordt op NAP -1,50 meter. Deze voorschriften eisen derhalve de inachtneming van het in het peilbesluit voorgeschreven waterpeil, zodat de werkzaamheden, indien zij blijven binnen de marges van de voorschriften, niet zullen leiden tot een verlaging van het waterpeil in het projectgebied. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de vergunde werkzaamheden, gelet op deze voorschriften en de afstand van de vergunde werkzaamheden tot het perceel, niet van invloed zijn op de grondwaterstand van het perceel. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is. De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college in strijd met de zorgvuldigheid heeft nagelaten om voorafgaand aan het nemen van het besluit van 15 juli 2008 de door [appellante] gestelde bodemdaling en daarmee gepaard gaande schade te onderzoeken.
2.3. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de vergunde werkzaamheden strijd opleveren met het bestemmingsplan "Dorpskern Stijen", dat aan de gronden van het perceel en het projectgebied een agrarische bestemming geeft.
2.3.1. Dit betoog gaat er aan voorbij dat toetsing aan een bestemmingsplan bij de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als de onderhavige niet aan de orde is. Het faalt derhalve.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009