ECLI:NL:RVS:2009:BK5039

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902263/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ontheffing voor uitbreiding minicamping door college van burgemeester en wethouders van Veere

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg, die op 19 februari 2009 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere heeft vernietigd. Het college had op 7 februari 2008 de aanvraag van [appellant] om ontheffing voor het uitbreiden van zijn minicamping met 10 kampeermiddelen afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college zich niet had mogen baseren op een advies van de Agrarische Adviescommissie Zeeland, omdat dit advies onvolledig was. Desondanks liet de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat hij van mening was dat [appellant] geen reëel agrarisch bedrijf exploiteert.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit in stand heeft gelaten. Hij stelt dat zijn bedrijf inmiddels is uitgebreid en dat hij een reëel agrarisch bedrijf heeft, dat voldoet aan de eisen van de Verordening kleinschalig kamperen Veere 2008. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de activiteiten van [appellant] niet onder de definitie van een agrarisch bedrijf vallen, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Veere. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de latere ontwikkelingen in het bedrijf van [appellant] niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag, omdat deze niet tijdig zijn ingediend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De Afdeling stelt vast dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen reëel agrarisch bedrijf exploiteert, en dat de voorzieningenrechter terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De beslissing van de Afdeling betekent dat de afwijzing van de aanvraag van [appellant] om ontheffing voor de uitbreiding van zijn minicamping in stand blijft.

Uitspraak

200902263/1/H3.
Datum uitspraak: 2 december 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 19 februari 2009 in zaak nrs. 09/72 en 08/1125 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) een aanvraag van [appellant] om ontheffing voor het uitbreiden van zijn minicamping met 10 kampeermiddelen aan de [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 oktober 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 april 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. den Boer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, onder a, van de Verordening kleinschalig kamperen Veere 2008 (hierna: de Verordening) is het verboden zonder vergunning van het college een kleinschalig kampeerterrein te exploiteren.
Ingevolge dat artikel, onder b, kan het college, voor zover thans van belang, maximaal 171 vergunningen verlenen voor kleinschalig kamperen met maximaal 15 standplaatsen met ten hoogste 5 stacaravans, in de periode van 1 maart tot 15 november jaarlijks.
Ingevolge dat artikel, onder c, kan het college voor een looptijd van ten hoogste 5 jaar tot een maximum van 450 standplaatsen ontheffing verlenen tot het verhogen van het maximale aantal niet-permanente standplaatsen op een terrein voor kleinschalig kamperen als bedoeld onder b, tot 25 standplaatsen, mits de aanvrager een reëel agrarisch bedrijf exploiteert en beschikt over een agrarisch bebouwingsvlak, in de zin van het bestemmingsplan Buitengebied Veere en de aanvrager beschikt over tenminste 5 hectare agrarische grond.
Ingevolge artikel 1, onder 21, van het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Veere, voor zover thans van belang, wordt onder agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van:
- het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt;
- het houden of fokken van vee, pluimvee, pelsdieren of vissen.
Ingevolge artikel 1, onder 23, wordt onder reëel agrarisch bedrijf verstaan een agrarisch bedrijf dat op basis van een toetsing aan de volgende elementen als reëel kan worden aangemerkt:
a. er dient sprake te zijn van bedrijfsmatige agrarische activiteiten, hetgeen blijkt uit de aard en omvang van het bedrijf, outillage van het bedrijf, de omvang van de bedrijfsgebouwen en het aanwezig zijn van kennis en ervaring bij het bedrijfshoofd;
b. de arbeidsbehoefte die het agrarische bedrijf dan wel nevenberoepsbedrijf vergt;
c. het bedrijf voorziet in een substantieel deel van het inkomen.
Bij de beoordeling van aanvragen om een vergunning of ontheffing ten behoeve van de exploitatie van een kleinschalig kampeerterrein past het college de beleidsnota Kleinschalig kamperen c.a. Veere 2008 toe (hierna: de beleidsnota). Volgens paragraaf 5.3.6. van de beleidsnota moet bij nieuwvestiging en uitbreiding naar 25 standplaatsen aan de volgende extra vereisten worden voldaan:
- het exploiteren van een reëel agrarisch bedrijf met een agrarisch bouwblok;
- de beschikbaarheid van 5 hectare agrarische grond;
- de aanwezigheid van een bedrijfswoning die direct aansluit bij het kampeerterrein;
- de aanwezigheid van minimaal 1 hectare die direct aansluit aan het agrarische bouwblok;
- geen cumulatie van kampeervormen en standplaatsen.
2.2. Het college heeft aan de afwijzing van de aanvraag van [appellant] ten grondslag gelegd dat hij geen reëel agrarisch bedrijf exploiteert. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van de Agrarische Adviescommissie Zeeland (hierna: AAZ) van 24 augustus 2007.
2.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college het besluit niet mogen baseren op het advies van de AAZ, omdat dit advies volgens hem onvolledig is en niet beantwoordt aan de daaraan te stellen eisen. Om die reden heeft de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaard en het bij hem bestreden besluit vernietigd. De voorzieningenrechter heeft evenwel bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, nu [appellant] naar zijn oordeel geen reëel agrarisch bedrijf exploiteert.
2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 22 oktober 2008 in stand heeft gelaten. In de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" is bepaald dat een aantal activiteiten, zogeheten "verbrede landbouw", onder de agrarische bestemming mogen worden ontplooid. [appellant] betoogt dat in zijn situatie twee activiteiten onder verbrede landbouw vallen, te weten kleinschalig kamperen en caravanstalling in bestaande agrarische gebouwen. De voorzieningenrechter heeft miskend dat hij een reëel agrarisch bedrijf heeft, nu rekening dient te worden gehouden met het totaal van activiteiten die op het bedrijf plaatsvinden en binnen de gebruiksvoorschriften agrarische doeleinden van het bestemmingsplan "Buitengebied" vallen, aldus [appellant].
[appellant] betoogt verder dat zijn bedrijf inmiddels is uitgebreid door middel van aankoop van 3 hectare cultuurgrond en de aanplant van 40.000 buxusplanten. Volgens [appellant] had de voorzieningenrechter hiermee rekening moeten houden. De voorzieningenrechter heeft miskend dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, aldus [appellant]. Hierbij wijst [appellant] op twee naar zijn oordeel gelijke gevallen waarin het college rekening heeft gehouden met feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het moment van toetsing door de AAZ van die aanvragen. Door de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten heeft de voorzieningenrechter het bovendien onmogelijk gemaakt dat het college in een heroverweging in bezwaar mede vanwege de gestelde ontwikkelingen alsnog tot het oordeel zou komen dat hij een reëel agrarisch bedrijf exploiteert, aldus [appellant].
2.4.1. Op grond van artikel 2, onder c, van de Verordening dient te worden beoordeeld of betrokkene een reëel agrarisch bedrijf in de zin van het bestemmingsplan exploiteert. De voorzieningenrechter heeft ter zake terecht aan de begripsbepalingen die zijn opgenomen in artikel 1, onder 21 en 23, van het bestemmingsplan "Buitengebied" getoetst. Een van de elementen op basis waarvan wordt getoetst of een bedrijf als reëel kan worden aangemerkt, is of het bedrijf in een substantieel deel van het inkomen voorziet. Bij de beoordeling of het bedrijf een reëel agrarisch bedrijf is, heeft de voorzieningenrechter terecht niet de door [appellant] als verbrede landbouw aangeduide activiteiten, te weten het kleinschalig kamperen en de caravanstalling in bestaande agrarische gebouwen, betrokken, nu deze niet onder de in artikel 1, onder 21, van het bestemmingsplan "Buitengebied" gegeven omschrijving van het begrip agrarisch bedrijf vallen. Zoals de voorzieningenrechter heeft vastgesteld, genereert het bedrijf zijn omzet uit agrarische activiteiten met de verhuur van agrarische gronden. De voorzieningenrechter heeft terecht en op juiste gronden overwogen dat, nu het bedrijf niet voorziet in een substantieel deel van het inkomen, dit ten tijde van belang niet als een reëel agrarisch bedrijf in voormelde zin kon worden aangemerkt. Het betoog faalt.
2.4.2. Voorts kan het betoog van [appellant], dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem gestelde ontwikkelingen in zijn agrarische bedrijf, niet slagen. De voorzieningenrechter heeft deze ontwikkelingen in het bedrijf van [appellant] terecht buiten beschouwing gelaten, nu volgens de door het college op 5 februari 2008 vastgestelde beleidsregels behandeling/toewijzing uitbreidingsruimte kleinschalig kamperen 2008 een bepaalde volgorde van toewijzing en behandeling van aanvragen werd aangehouden en de onderhavige aanvraag in de eerste aanvraagronde was ingediend. De later gerealiseerde plannen voor uitbreiding van het bedrijf met de aankoop van cultuurgrond en de aanplant van buxussen waren ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar onvoldoende concreet en [appellant] heeft het college daarvan in de bezwaarprocedure niet op de hoogte gesteld, zodat het college deze ontwikkelingen niet bij het nemen van het besluit op bezwaar heeft kunnen betrekken. Om die reden slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel evenmin. Anders dan in de door [appellant] genoemde gevallen, heeft [appellant] immers niet hangende de bezwaarprocedure doch eerst, naar hij ter zitting heeft gesteld, eind 2008/begin 2009 concrete plannen voor uitbreiding van zijn agrarische bedrijf aan het college bekend gemaakt. Derhalve heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het rechtens gelijke gevallen betreft. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter er terecht toe overgegaan om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en kan ook in hoger beroep met de latere ontwikkelingen geen rekening worden gehouden.
2.5. Voorts baseert het college zich ten onrechte op ondeugdelijke adviezen van de AAZ, aldus [appellant].
2.5.1. Deze hoger beroepsgrond treft geen doel, nu de voorzieningenrechter het bij hem bestreden besluit van het college heeft vernietigd, omdat het college aan dit besluit niet het advies van de AAZ van 24 augustus 2007 ten grondslag had mogen leggen. Het door [appellant] in dit kader aangevoerde behoeft dan ook verder geen bespreking.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009
97-624.