200906495/1/V3.
Datum uitspraak: 24 november 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 19 augustus 2009 in zaak nr. 09/27347 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 28 juli 2009 is [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2009, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. Jansen, advocaat te Kapelle, zijn verschenen.
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, samengevat weergegeven, geen concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Soedan bestaat, nu de staatssecretaris, zoals hij ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard, niet meer beoogt de uitzetting van vreemdelingen met de Soedanese nationaliteit via het laissez passer-traject te bewerkstelligen, terwijl evenmin is gebleken dat hij vreemdelingen met de Soedanese nationaliteit met gebruikmaking van een EU-staat succesvol naar Soedan kan verwijderen.
De rechtbank heeft, door aldus te overwegen, volgens de staatssecretaris miskend dat de omstandigheid dat niet is gebleken dat eerder vreemdelingen met de Soedanese nationaliteit met gebruikmaking van een EU-staat naar Soedan zijn uitgezet, geen grondslag biedt voor de algemene conclusie dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Soedan bestaat. Beoogd wordt vreemdelingen waarvan door de bevoegde autoriteiten is vastgesteld dat zij de Soedanese nationaliteit bezitten, te verwijderen met gebruikmaking van een EU-staat. Dit is een eenzijdig door de Nederlandse autoriteiten afgegeven reisdocument dat is bedoeld voor de migratieautoriteiten van de transitlanden en de betrokken luchtvaartmaatschappijen. De toegang tot het grondgebied van Soedan wordt vervolgens verkregen op grond van de door de Soedanese autoriteiten aan de vreemdeling verstrekte nationaliteitsverklaring. Er bestaat volgens de staatssecretaris op voorhand geen grond voor het oordeel dat deze procedure niet tot het gewenste resultaat zal leiden, met name nu de luchtvaartmaatschappij Kenya Airways recent heeft toegezegd medewerking te verlenen aan het vervoer van personen in het kader van hun terugkeer.
In het licht van voormeld onderscheid tussen de EU-staat als reisdocument en de nationaliteitsverklaring als document om toegang te verkrijgen tot het Soedanese grondgebied, kan tot slot aan de door de vreemdeling in beroep overgelegde verklaring van de Soedanese autoriteiten van 18 mei 2009 dat vreemdelingen niet op basis van een EU-staat tot Soedan worden toegelaten, niet de door de vreemdeling gewenste waarde worden gehecht, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, het volgende naar voren gebracht. De afgelopen twaalf maanden is door de Soedanese autoriteiten aan een tweetal Soedanese vreemdelingen, die gedeeltelijk waren gedocumenteerd en bij hun presentatie bij de Soedanese autoriteiten te kennen hebben gegeven te willen terugkeren naar Soedan, een laissez passer verstrekt. Vreemdelingen die verklaren niet te willen terugkeren naar Soedan en aan wie om die reden geen laissez passer worden verstrekt, beoogt de staatssecretaris uit te zetten met gebruikmaking van een EU-staat. Dat de KLM eerder medewerking heeft geweigerd aan het vervoer van een vreemdeling die in het bezit was van een EU-staat en een door de Soedanese autoriteiten afgegeven nationaliteitsverklaring, betekent volgens de staatssecretaris niet dat andere luchtvaartmaatschappijen een vergelijkbare houding zullen innemen. Er zijn sinds begin 2009 besprekingen gaande met Kenya Airways die door de staatssecretaris als veelbelovend worden gekenschetst. Omstreeks juni of juli 2009 zijn met deze maatschappij afspraken gemaakt waarbij deze zich – zowel in geval van een vrijwillig als een onvrijwillig vertrek – bereid heeft verklaard vreemdelingen met een door de Soedanese autoriteiten afgegeven nationaliteitsverklaring te vervoeren op grond van een EU-staat. Hoewel op dit moment vanuit Nederland nog geen uitzettingen op deze wijze hebben plaatsgevonden, heeft Kenya Airways op grond van eerdere ervaringen aangegeven dat aan vreemdelingen die op deze wijze worden uitgezet toegang tot het grondgebied van Soedan wordt verleend.
2.1.2. Onder deze omstandigheden en gelet op de door de Soedanese autoriteiten aan de vreemdeling verstrekte nationaliteitsverklaring, heeft de staatssecretaris mogen aannemen dat de Soedanese autoriteiten de vreemdeling op grond van voormeld document toegang tot het grondgebied van Soedan zullen verlenen. Daarom bestaat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen grond voor het oordeel dat uitzetting binnen een redelijke termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Voorts heeft de rechtbank, door bij haar oordeel waarde te hechten aan de door de vreemdeling overgelegde verklaring van de Soedanese autoriteiten van 18 mei 2009 'that the Sudanese Authorities do not recognize the so-called EU-document, hence any holder of that document will not be allowed to enter Sudanese Territory', niet onderkend dat dat document uitsluitend als reisdocument zal worden gebruikt en dat toegang tot het grondgebied van Soedan wordt verkregen op grond van een nationaliteitsverklaring.
In zoverre slaagt de grief.
2.2. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens in de grief is aangevoerd behoeft geen bespreking. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 28 juli 2009 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.3. Het inleidende beroep is ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 19 augustus 2009 in zaak nr. 09/27347;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2009
53-562.
Verzonden: 24 november 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak