ECLI:NL:RVS:2009:BK4688

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907722/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbewaringstelling van vreemdeling op basis van frustratie van identificatie

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 november 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de inbewaringstelling van een vreemdeling. De vreemdeling was in vreemdelingenbewaring gesteld op 15 september 2009, omdat er aanwijzingen waren dat hij zich aan zijn uitzetting zou onttrekken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vreemdeling de vaststelling van zijn identiteit had gefrustreerd door het afnemen van vingerafdrukken te bemoeilijken. Dit leidde tot de conclusie dat de staatssecretaris van Justitie de vreemdeling in bewaring mocht stellen op basis van het belang van de openbare orde.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de vreemdeling niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank had vastgesteld dat de vreemdeling geen identiteitspapier had en zich bediende van aliassen, wat de staatssecretaris als reden voor de inbewaringstelling had aangevoerd. De vreemdeling had eerder geprobeerd een dactyloscopisch signalement te vervaardigen, maar dit was mislukt door beschadiging van zijn vingertoppen. Uiteindelijk was het op 11 augustus 2009 gelukt om een signalement te maken, waaruit bleek dat de vreemdeling eerder in Italië had verbleven.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had overwogen dat de vreemdeling de vaststelling van zijn identiteit had gefrustreerd, en dat dit een legitieme basis vormde voor de inbewaringstelling. Het verzoek van de vreemdeling om schadevergoeding werd afgewezen, en de Raad van State concludeerde dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreepte het belang van de medewerking van vreemdelingen aan identificatieprocedures.

Uitspraak

200907722/1/V3.
Datum uitspraak: 18 november 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 1 oktober 2009 in zaak nr. 09/33530 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2009 is [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde zulks vordert, met het oog op de uitzetting, de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h, van de Vw 2000, in bewaring worden gesteld.
Ingevolge artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt de maatregel, waarbij de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 wordt opgelegd, met redenen omkleed.
Volgens paragraaf A6/5.3.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), voor zover thans van belang, kan het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vorderen indien het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken en indien de vreemdeling niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.
2.2. De bewaring berust volgens het besluit van 15 september 2009 op de volgende gronden:
"Deze maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat betrokkene zich aan de uitzetting zal onttrekken, hetgeen blijkt uit het feit dat betrokkene
- niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000;
- zich bedient van een of meerdere aliassen;
- de vaststelling van zijn identiteit heeft gefrustreerd door de huid van zijn vingers te beschadigen."
2.3. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang en in hoger beroep onbestreden, overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte aan dit besluit ten grondslag heeft gelegd dat de vreemdeling niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000.
Voorts heeft de staatssecretaris ter zitting te kennen gegeven dat aan het besluit niet langer ten grondslag wordt gelegd dat de vreemdeling zich bedient van een of meerdere aliassen, aldus de rechtbank.
2.3.1. Vervolgens heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, overwogen dat op 7 april 2009 en 26 mei 2009 tevergeefs is getracht een dactyloscopisch signalement te vervaardigen van de vreemdeling en dat op 26 mei 2009 aan hem een bijzondere aanwijzing is gegeven om zich te onthouden van activiteiten die zijn vingertoppen nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Op 11 augustus 2009 is het gelukt een dactyloscopisch signalement te vervaardigen. Bij invoering van dit signalement in het Eurodac-systeem bleek dat de vreemdeling eerder in Italië heeft verbleven. Gelet hierop en aangezien hij geen verklaring heeft gegeven voor de toestand van zijn vingertoppen is het aannemelijk dat de eerdere problemen bij het vervaardigen van een dactyloscopisch signalement zijn toe te rekenen aan de vreemdeling, aldus de rechtbank.
2.3.2. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat de staatssecretaris hieruit heeft mogen afleiden dat het vermoeden bestaat dat het verblijf van de vreemdeling in een andere lidstaat wordt verzwegen en dat het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. De staatssecretaris heeft daarom aan de bewaring ten grondslag kunnen leggen dat de vreemdeling de vaststelling van zijn identiteit heeft gefrustreerd.
2.4. In grief 3 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank, door te overwegen als hiervoor onder 2.3.2. weergegeven, heeft miskend dat de aanleiding voor de inbewaringstelling is gelegen in het frustreren van het afnemen van vingerafdrukken en niet zozeer in de vrees voor onttrekking aan de uitzetting en dat de grond, de frustratie van het vaststellen van de identiteit, onvoldoende is om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.
2.4.1. Deze grief faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen, als hiervoor onder 2.3.1. weergegeven. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de staatssecretaris hieruit heeft mogen afleiden dat een verblijf in een ander land wordt verzwegen en dat het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Door het frustreren van het afnemen van vingerafdrukken en daarmee van de vaststelling van de identiteit werpt de vreemdeling immers een belemmering op om te worden uitgezet. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden overwogen dat de staatssecretaris terecht aan de inbewaringstelling ten grondslag heeft gelegd dat de vreemdeling de vaststelling van zijn identiteit heeft gefrustreerd.
2.5. Hetgeen in de grieven 1 en 2 is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat de grieven geen vragen opwerpen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009
347-614.
Verzonden: 18 november 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak