ECLI:NL:RVS:2009:BK4361

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902897/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor woonhuis met garage in Enschede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo, die op 3 april 2009 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de bouwvergunning die op 7 november 2008 door het college van burgemeester en wethouders van Enschede is verleend voor het bouwen van een woonhuis met een garage/carport op een perceel in Enschede. [Appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft dit bezwaar op 17 maart 2009 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft deze beslissing bevestigd, waarna [appellante] hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 19 oktober 2009 behandeld. De kern van het geschil draait om de vraag of de verleende bouwvergunning in overeenstemming is met de geldende bestemmingsplannen en de bouwverordening van de gemeente Enschede. [Appellante] betoogt dat de garage in strijd is met artikel 2.5.17 van de bouwverordening, dat voorschrijft dat er voldoende ruimte moet zijn tussen de zijdelingse begrenzing van een bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing. De Raad van State overweegt dat de voorschriften van de bouwverordening buiten toepassing blijven indien deze niet overeenstemmen met de voorschriften van het bestemmingsplan, zoals bepaald in artikel 9 van de Woningwet.

De Raad van State concludeert dat de planwetgever bewust heeft gekozen voor een uitputtende regeling met betrekking tot de situering van bijgebouwen in het bestemmingsplan, en dat de bouwverordening in dit geval niet van toepassing is. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 25 november 2009.

Uitspraak

200902897/1/H1.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 3 april 2009 in zaak nrs. 09/277 en 09/281 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woonhuis met een garage/carport aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2009, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.E. van Staveren, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door A. Haer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. E. Boersma, advocaat te Enschede, en Z. Eganovic, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Horstlanden-Veldkamp" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden -W-". De aldus aangewezen gronden zijn, voor zover van belang, bestemd voor het wonen, complexen garageboxen en verblijfsgebieden.
Ingevolge artikel 10.1.5. van de planvoorschriften (bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken) gelden de volgende bepalingen:
a. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn;
b. (…)
c. In afwijking van het bepaalde onder a mag aan de voorgevel van een hoofdgebouw een uitbouw, zoals een portaal of erker, worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 6 m² en een diepte van maximaal 1.5 m. De breedte van de uitbouw mag maximaal 2/3 van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen. De afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 m te bedragen.
d. (…)
e. (…)
f. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bijgebouwen, waarbij geëist kan worden dat de afstand tot de voorgevelrooilijn tenminste 3 m bedraagt, mits deze eisen noodzakelijk zijn voor een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing in de omgeving en ter waarborging van de stedenbouwkundige-, beeld-, en milieukwaliteit.
2.2. Het bouwplan, voor zover thans van belang, voorziet in het oprichten van een garage tot op de zijdelingse erfgrens met het perceel van [appellante]. Hierdoor ontstaat er tussen de beoogde garage en de naast het perceel gelegen woning van [appellante] een ruimte van 40 cm.
2.3. Ingevolge artikel 2.5.17, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Enschede (hierna: de bouwverordening), moet de zijdelingse begrenzing van een bouwwerk ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
b. niet toegankelijk zijn.
Ingevolge het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
2.4. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college geen bouwvergunning kon verlenen omdat de garage als voorzien in het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.17 van de bouwverordening.
2.4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet blijven de voorschriften van de bouwverordening voor zover die niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan buiten toepassing.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, blijven de voorschriften van de bouwverordening van toepassing indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.
2.4.2. Artikel 10.1.5 van de planvoorschriften geeft regels over de situering van onder meer bijgebouwen. In artikel 10.1.5. aanhef en onder a, is de situering van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de voorgevelrooilijn geregeld. In artikel 10.1.5. aanhef en onder c, van de planvoorschriften is alleen voor uitbouwen de situering ten opzichte van de perceelsgrens geregeld. Uit deze bepalingen en uit de regeling ten aanzien van de nader te stellen eisen als bedoeld in artikel 10.1.5. aanhef en onder f, van de planvoorschriften kan worden afgeleid dat de planwetgever bewust voor een bijgebouw als de beoogde garage uitsluitend de situering ten opzichte van de voorgevelrooilijn heeft willen regelen. Dit betekent dat met artikel 10.1.5 van de planvoorschriften de situering van bijgebouwen wat betreft de bestemming Woondoeleinden in alle opzichten een uitputtende regeling kent. Aangezien het bepaalde in artikel 2.5.17. van de bouwverordening waarin hetzelfde onderwerp is geregeld daarmee niet overeenstemt, blijft die bepaling ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet, in zoverre buiten toepassing. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009
163-543.