200903074/1/H2.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Katholiek Onderwijs Soest-Soesterberg, gevestigd te Soest,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 maart 2009 in zaak nr. 08/2240 in het geding tussen:
de stichting Stichting Katholiek Onderwijs Soest-Soesterberg
het college van burgemeester en wethouders van Soest.
Op basis van een adviesnota van 8 januari 2008 (kenmerk SOW/474950) heeft het college van burgemeester en wethouders van Soest (hierna: het college) in zijn vergadering van 15 januari 2008 het totaalkrediet van € 1.593.125,00 voor nieuwbouw Montessorischool bevestigd en het standpunt ingenomen dat geen sprake is van een toekenning van een extra krediet van € 98.000,00 bovenop dit totaalkrediet.
Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het college het door de stichting Stichting Katholiek Onderwijs Soest-Soesterberg (hierna: de Stichting) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 maart 2009, verzonden op 20 maart 2009, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door de Stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 juni 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2009, waar de Stichting, vertegenwoordigd door mr. B.P.L. Vorstermans, werkzaam bij de Vereniging van Besturenorganisaties van Katholieke Onderwijsinstellingen, vergezeld van [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door R.J.H. Hoogervorst, werkzaam bij Rob Hoogervorst Advies, zijn verschenen.
2.1. Aan het besluit van 17 juni 2008 heeft het college ten grondslag gelegd dat zijn beslissing van 15 januari 2008 niet is gericht op rechtsgevolg, nu daarin slechts wordt herhaald dat het totaalkrediet voor de nieuwbouw van de Montessorischool € 1.593.125,00 bedraagt en die beslissing derhalve niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.2. De Stichting komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de beslissing van het college van 15 januari 2008 niet kan worden aangemerkt als een besluit tot intrekking van een toegekend extra krediet van € 98.000,00.
Hiertoe betoogt de Stichting dat het ervoor moet worden gehouden dat de op 23 augustus 2006 verzonden brief van het college van 22 augustus 2006 het besluit inhoudt tot verstrekking van een extra krediet van € 98.000,00 en dat het collegebesluit van 15 januari 2008 de intrekking daarvan impliceert en daarom een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit inhoudt. Volgens de Stichting heeft de rechtbank de stelling van het college dat dit bedrag deel uitmaakt van het reeds verleende totaalkrediet van € 1.593.125,00, ten onrechte niet, althans onvoldoende, onderzocht.
De Stichting betoogt in dit verband voorts dat het oordeel van de rechtbank ondeugdelijk en onbegrijpelijk is gemotiveerd, nu de rechtbank niet, althans onvoldoende van belang heeft geacht dat de Stichting, gezien de mondelinge mededelingen van de behandelend ambtenaar, een e-mailbericht van die ambtenaar van 22 augustus 2006 en de in de brief van het college van 22 augustus 2006 opgenomen rechtsmiddelenclausule, ervan mocht uitgaan dat haar een extra krediet was verstrekt.
2.2.1. Niet in geschil is dat de raad van de gemeente Soest (hierna: de gemeenteraad) in 2004 een krediet van € 1.593.125,00 beschikbaar heeft gesteld voor de nieuwbouw van de Montessorischool. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de brief van het college van 22 augustus 2006 de verstrekking van een extra krediet van € 98.000,00 inhoudt en het besluit van 15 januari 2008 neerkomt op de intrekking daarvan, zodat dit als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
Bij brief van 22 augustus 2006 heeft het college aan de Stichting medegedeeld dat het heeft besloten om, in overeenstemming met de gedane toezegging dat de besparing van onderhoudskosten op het bestaande schoolgebouw mag worden aangewend voor de vervangende nieuwbouw, een bedrag van € 98.000,00 beschikbaar te stellen. Voorts vermeldt die brief dat, in aansluiting op de brief van 15 augustus 2006 (kenmerk AZ//2006/9895), declaraties die betrekking hebben op de vervangende nieuwbouw aan de afdeling Algemene Zaken kunnen worden toegezonden. In de brief van 15 augustus 2006 is aan de Stichting medegedeeld dat de gemeente voldoende budget beschikbaar heeft om de toegezegde gelden te kunnen voldoen. Die brief is een reactie op een brief van 13 juli 2006, waarin de Stichting de gemeente verzocht de zaken intern zo te regelen, dat tijdens de bouw geen liquiditeitsproblemen zouden ontstaan. Gezien het samenstel van deze brieven kan de brief van 22 augustus 2006 niet anders worden gelezen dan dat het totaalkrediet van € 1.593.125,00 nog niet was opgesoupeerd en dat de Stichting declaraties kon indienen ter uitbetaling van het resterende deel ervan.
2.2.2. Voor zover de Stichting betoogt dat in een op 18 juli 2006 met de behandelend ambtenaar gevoerd gesprek, in samenhang met diens e-mail van 22 augustus 2006 en de brief van het college van 22 augustus 2006, bij haar de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat haar een extra krediet van € 98.000,00 bovenop het reeds toegekende krediet van € 1.593.125,00 zou worden toegekend, faalt dit betoog. Er is niet komen vast te staan dat deze ambtenaar een mededeling van die inhoud of strekking heeft gedaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de behandelend ambtenaar in zijn e-mail van 22 augustus 2006 uitdrukkelijk verwijst naar de brief van 30 maart 2004 (kenmerk AZ/2004/2693), waarbij het college de beschikbaarstelling van een totaalkrediet van € 1.593.125,00 aan de Stichting heeft medegedeeld. Voor zover de Stichting in dit verband heeft gesteld dat in het gesprek van 18 juli 2006 de nieuwbouw van basisschool De Driesprong, waarvoor wél een aanvullend krediet ter beschikking was gesteld, ter sprake is gebracht, kan dit niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat - naar niet in geschil is - in die zaak, anders dan in dit geval, een aanvraag om aanvullend krediet was ingediend.
2.2.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Stichting uit de brief van 22 augustus 2006, die is gevolgd op de brief van 15 augustus 2006 en het e-mailbericht van 22 augustus 2006, niet heeft mogen afleiden dat een extra krediet van € 98.000,00 ter beschikking was gesteld, doch de brief van 22 augustus 2006 in het verlengde ligt van het in 2004 toegekende krediet van € 1.593.125,00 en geen nadere inhoudelijke beslissing over extra krediet bevat.
Hieraan kan niet afdoen dat in die brief een rechtsmiddelenclausule is opgenomen, nu uit vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 mei 2003 in zaak nr.
200203618/1) volgt dat het aan een beslissing verbinden van een rechtsmiddelenclausule geen invloed heeft op het rechtskarakter daarvan.
2.2.4. Derhalve is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat de beslissing van 15 januari 2008 niet kan worden aangemerkt als een besluit tot intrekking van een toegekend extra krediet, waartegen bezwaar en beroep openstond. Bij die beslissing heeft het college, teneinde een bij de Stichting gerezen misverstand op te helderen, slechts de wijze waarop het totaalkrediet van € 1.593.125,00 door de gemeenteraad ter beschikking is gesteld, uiteengezet.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Kessels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009