200903325/1/H1.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 30 maart 2009 in zaken nrs. 09/116 en 09/117 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.
Bij besluit van 10 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Berkelland (hierna: het college) [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast het zonder bouwvergunning gebouwde chalet op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 18 december 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard met betrekking tot hetgeen in het besluit van 10 april 2008 omtrent toepasselijkheid van het overgangsrecht was vastgesteld en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 juni 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door R.S. Willemsen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Borculo, herziening 2004" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden".
Ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften is op het agrarisch bouwperceel uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan: bedrijfsgebouwen met een maximale hoogte van 12 m, een bedrijfswoning met een maximale hoogte van 9 m en een maximale goothoogte van 6,5 m en andere bouwwerken waaronder sleufsilo's en mestopslagplaatsen met een maximale hoogte van 6 m en hooibergen en voedersilo's tot een maximale hoogte van 15 m.
Ingevolge artikel 7, derde lid, aanhef en onder 2, is in de gehele bestemming uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan: andere bouwwerken met een hoogte van maximaal 2 m, met dien verstande dat op gronden gelegen buiten het bouwperceel geen sleufsilo's en mestopslagplaatsen mogen worden opgericht en de afstand van voederkuilen en kuilvoerplaten gesitueerd buiten het agrarisch bouwperceel tot de openbare weg minimaal 10 m dient te bedragen.
2.2. Het chalet is zonder de vereiste bouwvergunning gebouwd.
2.3. Nu niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, kon het college ter zake handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college het vertrouwen heeft gewekt dat tegen de overtreding van het bestemmingsplan niet meer handhavend zou worden opgetreden. Zij voert daartoe aan dat het chalet meer dan 30 jaar ter plaatse aanwezig is, dat ambtenaren van de gemeente van het bestaan ervan op de hoogte waren en dat een ambtenaar in het chalet is geweest. Nu het college zo lang niet heeft opgetreden, heeft het zijn bevoegdheid tot handhavend optreden verwerkt, aldus [appellante].
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 augustus 2009 in zaak nr.
200901487/1) is het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur daarvan, geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. De enkele omstandigheid dat het college niet eerder handhavend heeft opgetreden brengt dan ook niet mee dat het college thans niet tegen de aanwezigheid van het chalet op het perceel in strijd met het bestemmingsplan zou mogen optreden. Dat ambtenaren van de gemeente op de hoogte waren van het bestaan van het chalet, leidt niet tot een ander oordeel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig, dat het bevoegde bestuursorgaan, in dit geval het college, ter zake mededelingen doet waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Niet aannemelijk is gemaakt dat daarvan sprake is geweest.
2.5. [appellante] betoogt voorts dat het college tegen haar chalet niet handhavend mocht optreden, nu het niet optreedt tegen de aanwezigheid van chalets op campings in de omgeving van het perceel.
2.5.1. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanwezigheid van chalets op de campings een geheel andere situatie betreft. Deze chalets, die als trekkershut zijn bestemd, worden in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan door derden recreatief gebruikt. Nu [appellante] ook voor het overige geen concrete vergelijkbare gevallen heeft genoemd waarin het college heeft besloten om, hoewel het daartoe bevoegd is, van handhavend optreden af te zien, faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel. De voorzieningenrechter is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.6. Ten slotte betoogt [appellante] dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan in deze concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6.1. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat voor deze conclusie onvoldoende grond bestaat. Nu geen sprake is van een incidentele overtreding of van een overtreding van zeer geringe aard en ernst diende het college, reeds vanwege het algemeen belang dat is gediend met handhaving, handhavend op te treden.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009