200903260/1/H1.
Datum uitspraak: 25 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 31 maart 2009 in zaak nr. 08/1084 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.
Bij besluit van 2 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Berkelland (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de aanwezige kuilvoerplaten op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 juli 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2009, verzonden op 1 april 2009, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 mei 2009 en bij brief van 2 juni 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2009, waar het college, vertegenwoordigd door S.A. van der Spek, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Uit het bezwaarschrift alsook uit het besluit op bezwaar blijkt dat het verzoek om handhaving tevens zag op twee sleufsilo's die zich op het perceel bevinden. Het geschil beperkt zich thans tot deze twee bouwwerken.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college tot handhaving verplicht was, omdat de bouwvergunning voor de sleufsilo's niet had mogen worden verleend. De sleufsilo's bevinden zich daarom in strijd met artikel 40 van de Woningwet op het perceel, aldus [appellant]. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat zijn belangen zijn geschaad, nu hem, in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), door het college niet is meegedeeld dat het op 11 april 2008 een aanvraag om bouwvergunning voor de sleufsilo's had ontvangen.
2.3. Niet in geschil is dat het ingevolge de Woningwet bouwvergunningplichtige bouwwerken betreft en dat deze zijn opgericht zonder dat hiervoor bouwvergunning is verleend. Gelet hierop is niet in geschil dat ten tijde van het besluit van 2 januari 2008 is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het college ter zake handhavend kon optreden. In zijn besluit op bezwaar van 2 juli 2008 heeft het college het besluit van 2 januari 2008 in stand gelaten, rekening houdend met het gegeven dat het bij besluit van 9 juni 2008 bouwvergunning heeft verleend voor de sleufsilo's.
Een bestuursorgaan is slechts tot handhavend optreden bevoegd, indien sprake is van de overtreding van een wettelijk voorschrift. Ten tijde van het besluit van 2 juli 2008 was de voordien aanwezige strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet opgeheven, doordat het college bij besluit van 9 juni 2008 bouwvergunning had verleend voor de sleufsilo's. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college ten tijde van het besluit van 2 juli 2008 niet langer bevoegd was handhavend op te treden.
In hetgeen [appellant] heeft gesteld omtrent het ten onrechte niet zijn gehoord in het kader van de bij besluit van 9 juni 2008 verleende bouwvergunning, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien het besluit op bezwaar te vernietigen, nu niet is gebleken dat [appellant] hierdoor is benadeeld. Wat [appellant] heeft aangevoerd kan immers nimmer tot de conclusie leiden dat ten tijde van het besluit op bezwaar bij het college een bevoegdheid tot handhaving aanwezig was. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2009