200904598/2/H1.
Datum uitspraak: 16 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Westland,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 mei 2009 in zaak nr. 07/8200 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
Bij besluit van 5 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westland (hierna: het college) geweigerd de agrarische bestemming van gronden gelegen achter het perceel [locatie] te [plaats], om te zetten in de bestemming "Woondoeleinden".
Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 september 2007 vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 juli 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2009, heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 november 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Westerduin, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak.
2.3. Indien het verzoek niet wordt toegewezen, is het college gehouden een besluit te nemen dat het rechtens niet juist acht. Derhalve heeft het, anders dan [wederpartij] bij brief van 9 november 2009 heeft gesteld, spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
2.4. In hoger beroep komt het college op tegen het oordeel van de rechtbank dat het niet zonder nadere motivering de door [wederpartij] gewenste medewerking aan het wijzigen van de agrarische bestemming in de bestemming "Woondoeleinden" heeft kunnen weigeren, nu aannemelijk is dat door een ambtenaar van de gemeente Westland die medewerking in het vooruitzicht is gesteld.
2.5. De voorzitter acht niet buiten twijfel dat het oordeel van de rechtbank in de bodemprocedure in stand zal blijven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [wederpartij] geen concrete gegevens heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de betrokken ambtenaar de gevraagde medewerking ondubbelzinnig heeft toegezegd. [wederpartij] heeft weliswaar de volledigheid en juistheid van twee verslagen van gesprekken tussen hem en de ambtenaar betwist, maar daaruit kan naar het oordeel van de voorzitter op zichzelf niet worden afgeleid dat de gestelde toezegging is gedaan. Voorts is van belang dat uit de stukken niet blijkt dat, voor zover de ambtenaar al medewerking zou hebben toegezegd, dit is gedaan namens het terzake bevoegde bestuursorgaan, te weten het college. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat de bodemzaak op 18 december 2009 door de Afdeling ter zitting zal worden behandeld, ziet de voorzitter aanleiding voor het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Westland geen nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2009