ECLI:NL:RVS:2009:BK3678

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902791/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door het Faunafonds voor schade door zwarte kraaien aan laanbomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Faunafonds tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het verzoek van [wederpartij] om schadevergoeding voor schade aan laanbomen door zwarte kraaien werd behandeld. Het Faunafonds had eerder een verzoek van [wederpartij] om schadevergoeding afgewezen, waarna de rechtbank Arnhem dit besluit vernietigde. De rechtbank oordeelde dat het Faunafonds bevoegd was om te beslissen op het bezwaar van [wederpartij]. Het Faunafonds stelde hoger beroep in, omdat het van mening was dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de schade een bijzonder geval was en dat de schadevergoeding niet op basis van de geldende regelgeving kon worden afgewezen.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de regeling niet van toepassing was. De Raad stelde vast dat op het moment van de schade de Jachtwet van toepassing was, die het recht gaf om gedurende het gehele jaar op zwarte kraaien te jagen. De rechtbank had niet goed onderbouwd waarom de schade door [wederpartij] als een bijzonder geval moest worden beschouwd, en het Faunafonds had in redelijkheid kunnen besluiten om geen tegemoetkoming te verlenen.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het Faunafonds ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het Faunafonds om zorgvuldig te motiveren waarom schadevergoeding wordt afgewezen, en bevestigt dat de regelgeving omtrent schadevergoeding in dit geval correct was toegepast.

Uitspraak

200902791/1/H3.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van het Faunafonds,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 maart 2009 in zaak nr. 07/3977 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2002 heeft het bestuur van het Jachtfonds (hierna: het Jachtfonds) het verzoek van [wederpartij] om vergoeding van op of omstreeks 14 mei 2001 door zwarte kraaien aan laanbomen aangerichte schade afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2006 heeft het Jachtfonds het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2007 heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 25 januari 2006 vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) bevoegd was om te besluiten op het bezwaar.
Bij besluit van 22 augustus 2007 heeft het Faunafonds het besluit van 8 oktober 2002 voor zijn rekening genomen en het door [wederpartij] tegen dat besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 22 augustus 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Faunafonds bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 15 mei 2009.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2009, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. drs. J.C.Q. Bult en H.G. Engberink, beiden werkzaam in dienst van het Faunafonds, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Jachtwet, voor zover thans van belang en zoals dat luidde ten tijde van het ontstaan van de schade, heeft de grondgebruiker het recht om te jagen op de door hem gebruikte grond op zwarte kraaien voor zover deze soort door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de minister) daartoe is aangewezen.
Ingevolge artikel 20, tweede lid, eerste volzin en voor zover van belang, is de jacht op zwarte kraaien het gehele jaar gesloten, voor zover niet anders is bepaald.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw), is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling opening en sluiting van de jacht, zoals dat luidde ten tijde van belang en voor zover van belang, wordt als soort als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Jachtwet de zwarte kraai aangewezen.
Ingevolge artikel 2, voor zover van belang, is gedurende het gehele jaar in geheel Nederland de jacht geopend op zwarte kraaien.
Volgens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de regeling) wordt geen tegemoetkoming verleend indien de schade is aangericht door een beschermde inheemse diersoort, welke krachtens artikel 65 van de Ffw bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort welke in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanricht.
Volgens die aanhef en onder b wordt geen schade vergoed indien de schade is aangericht door een beschermde inheemse diersoort, welke krachtens artikel 65 van de Ffw bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als diersoort welke in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanricht en voor het verjagen van die schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt, tenzij naar het oordeel van het bestuur op adequate wijze van de vrijstelling gebruik is gemaakt en er desondanks bedrijfsmatige schade is opgetreden.
Volgens het tweede lid kan in bijzondere gevallen het bestuur besluiten, in afwijking van hetgeen in het artikel is bepaald, een tegemoetkoming te verlenen.
2.2. Het Faunafonds betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de regeling van toepassing was, maar artikel 9, aanhef en onder b, omdat ten tijde van het ontstaan van schade het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: het besluit schadebestrijding) niet in werking was getreden. Volgens het Faunafonds was op dat tijdstip de Jachtwet van toepassing, en had de grondgebruiker het recht om gedurende het gehele jaar te jagen op zwarte kraaien, in geheel Nederland.
2.2.1. Dit betoog slaagt. Ten tijde van het ontstaan van schade was het besluit schadebestrijding niet in werking getreden, nu bij besluit van 12 december 2001 is bepaald dat dit besluit in werking treedt met ingang van 1 april 2002. Op het moment van het ontstaan van schade was artikel 8 van de Jachtwet van toepassing. Ingevolge die bepaling, gelezen in verband met artikelen 1 en 2 van de Regeling opening en sluiting van de jacht, had de grondgebruiker op de door hem gebruikte grond het recht gedurende het gehele jaar in geheel Nederland te jagen op zwarte kraaien. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat niet artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de regeling van toepassing was, maar artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, omdat eerstgenoemde bepaling ziet op diersoorten die in het gehele land schade veroorzaken. De aangevallen uitspraak komt reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
2.3. Het Faunafonds betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door [wederpartij] geleden schade geen bijzonder geval is als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de regeling. Volgens het Faunafonds heeft de rechtbank miskend dat de schade die door [wederpartij] is geleden voorzienbaar was gelet op de schriftelijke verklaring die de jachthouder op 11 juni 2001 heeft afgelegd. Verder bestrijdt het Faunafonds de overweging van de rechtbank dat het op 22 maart 2001 in werking getreden tijdelijke jachtverbod, dat was ingesteld in verband met de MKZ-crisis en dat bij besluit van 3 mei 2001 zodanig is gewijzigd dat het met ingang van 5 mei 2001 niet meer van toepassing was in het gebied waar zich het perceel van [wederpartij] bevond, kan dienen als argument voor de stelling dat de schade geleden door [wederpartij] een bijzonder geval is. Vanaf het moment dat het jachtverbod niet meer van toepassing was in het gebied waarin het perceel van [wederpartij] zich bevond, stond de jacht op zwarte kraaien zonder beperkingen weer open, aldus het Faunafonds. Van [wederpartij] kon verder, volgens het Faunafonds, worden gevergd dat zij zich in de loop van 2000 op de hoogte had gesteld van de omvang van de populatie van zwarte kraaien in de omgeving. Zo nodig had zij nadere maatregelen moeten treffen. Met vroegtijdige acties had kunnen worden voorkomen dat de zwarte kraaienstand te groot werd, maar [wederpartij] heeft onvoldoende maatregelen genomen, aldus het Faunafonds.
2.3.1. [wederpartij] heeft gesteld dat zij vanaf 1972 in het gebied een laanboomkwekerij heeft, en dat zij niet eerder is geconfronteerd met overlast van en schade aangericht door zwarte kraaien. Voorts is door [wederpartij] gesteld dat branche- en buurtgenoten evenmin dergelijke door zwarte kraaien aangerichte schade hebben ondervonden. Daarnaast waren de omstandigheden rond de MKZ-crisis uitzonderlijk, omdat toen het tijdelijke jachtverbod van toepassing was in het gebied waar zich haar perceel bevond en ook na opheffing daarvan, niet gejaagd kon worden omdat het betreden door de jachthouder van omliggende percelen van veehouders niet door hen werd toegestaan, aldus [wederpartij]. [wederpartij] kan zich vinden in de overweging van de rechtbank dat daarom sprake is van een bijzonder geval.
2.3.2. Het betoog van het Faunafonds slaagt. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het Faunafonds in redelijkheid geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 9, tweede lid, van de regeling, omdat hetgeen [wederpartij] heeft aangevoerd onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de door haar geleden schade een bijzonder geval betreft. Het Faunafonds mocht zich op het standpunt stellen dat [wederpartij] op schade door zwarte kraaien bedacht had moeten zijn, omdat uit de verklaring van de jachthouder van 11 juni 2001 volgt dat [wederpartij] eerder met schade aangericht door zwarte kraaien was geconfronteerd, nu de jachthouder heeft verklaard dat hij in september 2000 een kraaienkooi had aangevraagd waarmee het kraaienprobleem tijdelijk was opgelost en dat hij op of omstreeks 14 mei 2001 opnieuw door [wederpartij] is benaderd in verband met overlast van zwarte kraaien. Daarnaast mocht het Faunafonds waarde hechten aan de omstandigheid dat [wederpartij] voor 14 mei 2001 geen maatregelen heeft genomen ter voorkoming van schade door zwarte kraaien en dat [wederpartij], nadat de schade was geconstateerd, geen gebruik heeft gemaakt van alle mogelijk beschikbare middelen om verdere schade te voorkomen. [wederpartij] heeft ter zitting bij de Afdeling verklaard dat de schade tot een week voor 14 mei 2001 zou kunnen zijn ontstaan, maar eerst op die datum is geconstateerd.
Voorts mocht het Faunafonds zich op het standpunt stellen dat het tijdelijke jachtverbod, dat was ingesteld in verband met de MKZ-crisis, niet tot het oordeel leidt dat de schade die [wederpartij] heeft geleden een zodanig bijzonder geval is dat haar een tegemoetkoming in de geleden schade zou moeten worden toegekend. Hierbij is van belang dat het jachtverbod bij besluit van 3 mei 2001 zodanig werd gewijzigd dat het met ingang van 5 mei 2001 niet meer van kracht was in het gebied waar zich het perceel van [wederpartij] bevond, en de jacht op zwarte kraaien zonder beperkingen kon worden hervat. De stelling van [wederpartij] dat niet gejaagd kon worden omdat het de jachthouder door veehouders niet werd toegestaan de omliggende percelen te betreden kan, wat hier ook van zij, niet leiden tot een ander oordeel, nu het Faunafonds aan het bij de rechtbank bestreden besluit uitdrukkelijk ten grondslag heeft gelegd dat niet gevergd wordt dat kraaien worden bejaagd op of vanaf andermans percelen.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2007 van het Faunafonds alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 maart 2009 in zaak nr. 07/3977;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009
312-622.