200902059/1/H2.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 januari 2009 in zaak
nr. 08/3045 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Arnhem.
Bij besluit van 14 september 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand Arnhem (hierna: de raad) de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 22 mei 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2009, verzonden op 10 februari 2009, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 mei 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr.
200902065/1, ter zitting behandeld op 14 oktober 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. van Schooten en H.J. Spiegelenberg, beiden werkzaam bij de raad, is verschenen.
Na de behandeling ter zitting heeft de Afdeling de zaken weer gesplitst.
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder inbegrepen.
2.2. De raad heeft op 5 september 2006 aan [appellant] een toevoeging verleend voor de begeleiding bij de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel en het eventueel indienen van een zienswijze tegen een voorgenomen besluit op die aanvraag. De afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel is vernietigd bij uitspraak van de rechtbank
's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 9 juli 2007. Hierdoor dient opnieuw op de aanvraag te worden beslist. In dit kader heeft de staatsecretaris een nieuw voornemen uitgebracht waarop met een nieuwe zienswijze kan worden gereageerd. [appellant] heeft hiervoor de in geding zijnde aanvraag om een toevoeging ingediend. De raad heeft bij besluit van 14 september 2007 deze aanvraag afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden onder het bereik van de eerder afgegeven toevoeging vallen. Op de zitting van de rechtbank heeft de raad het besluit van 22 mei 2008 waarbij die afwijzing is gehandhaafd, nader gemotiveerd in die zin dat het beleid met betrekking tot de hernieuwde bezwaarprocedure per 1 juli 2007 naar analogie van toepassing is op de hernieuwde behandeling van de asielaanvraag. Dit beleid houdt in dat de hernieuwde behandeling van een bezwaarschrift wordt aangemerkt als een verlenging van dezelfde procedure in dezelfde instantie waarvoor geen tweede toevoeging wordt verleend. Op grond hiervan is de aanvraag om een toevoeging voor de hernieuwde behandeling van de asielaanvraag afgewezen.
2.3. De Afdeling overweegt ambtshalve dat [appellant] belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bij de afwijzing van de aanvraag om een tweede toevoeging. Zijn belang bij dit besluit is daarin gelegen dat het tot gevolg heeft dat zijn gemachtigde in beginsel niet meer dan éénmaal het forfaitaire aantal uren aan zijn zaak zal kunnen besteden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 10 oktober 2008 in de zaak nr.
200804210/1, kan het aantal uren dat de rechtsbijstandverlener met vergoeding aan een zaak kan besteden gevolgen hebben voor de te verlenen rechtshulp. Gelet hierop heeft [appellant] belang bij een tweede toevoeging.
2.4. Het hoger beroep van [appellant] is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit van 22 mei 2008 in stand zijn gelaten.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 mei 2007 in zaak nr.
200607001/1) volgt uit de artikelen 28 en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, en voor zover thans van belang, dat indien sprake is van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
Niet in geschil is dat het rechtsbelang waarop de aanvraag om toevoeging betrekking heeft, hetzelfde rechtsbelang is als waarvoor aan [appellant] eerder een toevoeging is verleend, te weten het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel.
2.6. [appellant] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank door te overwegen dat hij zich in voldoende mate heeft kunnen uitlaten over de door de raad ter zitting gegeven nadere motivering van dat besluit, heeft miskend dat de raad zijn standpunten ter zake niet met stukken heeft onderbouwd.
2.6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 maart 2008 in zaak nr.
200705490/1), is voor het in stand laten van de rechtsgevolgen niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. In dit geval is het besluit vernietigd, omdat het onvoldoende was gemotiveerd. Uit een oogpunt van proceseconomie kan het aangewezen zijn de rechtsgevolgen in stand te laten, indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit, het besluit alsnog voldoende motiveert en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na de alsnog kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.6.2. Dat de raad met betrekking tot de ter zitting gegeven motivering geen stukken heeft overgelegd, kan niet tot de conclusie leiden dat [appellant] zich hierover niet in voldoende mate heeft kunnen uitlaten. Uit het verhandelde ter zitting bij de rechtbank kan immers worden afgeleid dat [appellant] op de hoogte was van de voorheen gevolgde gedragslijn van de raad die inhield dat geen nieuwe toevoeging werd verstrekt bij een hernieuwde behandeling van een asielaanvraag, behalve in de uitzonderingsgevallen dat aannemelijk was dat substantiële werkzaamheden moesten worden verricht. De thans gevolgde gedragslijn brengt hierin geen aanmerkelijke wijziging. Ook het beleid inzake de hernieuwde bezwaarprocedure, dat hier overeenkomstig is toegepast, is bij [appellant] bekend gebleken. Gelet op deze kennis bij [appellant] alsmede op hetgeen hij ter zitting bij de rechtbank heeft aangevoerd tegen de alsnog kenbaar gemaakte motivering, heeft de rechtbank geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat [appellant] zich in onvoldoende mate heeft kunnen uitlaten over die motivering. Daarbij is mede van belang dat [appellant] op die zitting geen bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat aldaar door de raad alsnog in een aanvulling van de motivering is voorzien en dat hij evenmin heeft gevraagd om een termijn om hierop te reageren.
2.6.3. Voor zover [appellant] met het onder 2.6. weergegeven betoog tevens beoogt te stellen dat de gewijzigde gedragslijn hem niet kan worden tegengeworpen aangezien die ten tijde van het nemen van het besluit op de aanvraag niet bekend was, wijst de Afdeling erop dat het een bestuursorgaan vrij staat om een tot het moment van het nemen van een besluit gevolgde gedragslijn aan te scherpen mits die aanscherping wordt voorzien van een deugdelijke motivering. Zulks is in dit geval gebeurd. De Afdeling verwijst in dit verband tevens naar het hierna onder 2.7.1. overwogene.
2.7. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad de hernieuwde behandeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel - met analoge toepassing van het beleid voor de hernieuwde bezwaarprocedure - heeft kunnen aanmerken als de voortgezette behandeling van een procedure in één instantie waarvoor geen tweede toevoeging wordt verleend. In dit verband betwist hij het standpunt van de raad dat de werkzaamheden in het kader van een hernieuwde behandeling van een asielaanvraag in de regel van geringe omvang zijn en dat er geen relevante verschillen zijn tussen die procedure en de bezwaarprocedure. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat de hernieuwde behandeling van een asielaanvraag in aanmerking genomen de daaraan voorafgaande voornemenprocedure meer overeenkomsten heeft met een beroepsprocedure dan met een bezwaarprocedure.
2.7.1. [appellant] betwist dat de omvang van werkzaamheden in een hernieuwde behandeling van een asielaanvraag in de regel gering is, maar stelt tegenover dit door de raad ingenomen standpunt, dat is gebaseerd op declaraties die de raad van rechtsbijstandverleners heeft ontvangen, uitsluitend de ervaring van zijn gemachtigde. Hierin is geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat de rechtbank niet op de juistheid van het standpunt van de raad heeft kunnen afgaan.
Voorts zijn er, in aanmerking genomen dat de voornemenprocedure met de mogelijkheid daarin een zienswijze in te dienen in asielzaken in de plaats is gekomen van de bezwaarprocedure, tussen de bezwaarprocedure en de hernieuwde behandeling van een asielaanvraag voldoende overeenkomsten op grond waarvan de raad het beleid inzake de hernieuwde bezwaarschriftprocedure overeenkomstig heeft kunnen toepassen op de hernieuwde behandeling van een asielaanvraag. De eerdere en de hernieuwde behandeling van de asielaanvraag hebben betrekking op dezelfde aanvraag bij dezelfde instantie. In een hernieuwde bezwaarprocedure doet zich een vergelijkbare situatie voor. In de omstandigheid dat in het kader van een hernieuwde behandeling van een asielaanvraag voor substantiële werkzaamheden een minder gunstig vergoedingsregime geldt dan bij een hernieuwde bezwaarprocedure, in die zin dat het aantal declarabele uren beperkt is en niet kan worden verzocht om vergoeding van proceskosten, heeft de raad geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de overeenkomstige toepassing van het beleid met betrekking tot de hernieuwde bezwaarprocedure. Dit financiële verschil tussen beide procedures is daarvoor naar aard en omvang onvoldoende. Daarbij komt dat de intrekking of vernietiging van een besluit, anders dan [appellant] in dit verband veronderstelt, niet in alle gevallen tot een nieuw voornemen leidt en daarmee tot extra werkzaamheden in verband met een nieuwe zienswijze.
Niet kan dan ook worden geoordeeld dat de hernieuwde behandeling van een asielaanvraag meer overeenkomsten heeft met een beroepsprocedure dan met een bezwaarprocedure, zoals [appellant] stelt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in een tweede beroepsprocedure een ander besluit ter beoordeling voorligt dan in de eerste beroepsprocedure, zodat geen sprake is van een verlenging van dezelfde procedure. In de hernieuwde behandeling van een asielaanvraag ligt daarentegen dezelfde aanvraag voor waarop opnieuw moet worden beslist. Dat in dat geval een nieuw voornemen is uitgebracht dat aanleiding kan zijn voor een nieuwe zienswijze, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank eveneens met juistheid overwogen dat de raad de hernieuwde behandeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft kunnen aanmerken als de voortgezette behandeling van een procedure in één instantie waarvoor geen tweede toevoeging wordt verleend.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009