200902136/1/H3.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaatsen]
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 13 februari 2009 in zaak nr. 08/569 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college) geweigerd [appellanten] ontheffing te verlenen van het verbod vervat in artikel 2, eerste lid, van de Gebruiksverordening tweede woningen Veere (hierna: de verordening) voor de woning gelegen aan de [locatie] te polaats], gemeente Veere (hierna: de woning).
Bij besluit van 14 mei 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 april 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2009, waar [appellanten], beiden in persoon, bijgestaan door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door J.M. Reijnhoudt, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de verordening, is het de rechthebbende op een tot permanente bewoning bestemd gebouw verboden dit gebouw te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als tweede woning.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder e, geldt het verbod, vervat in artikel 2, niet ten aanzien van iemand die een woning als tweede woning in gebruik heeft op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening en de rechthebbende op die woning beschikt over een door burgemeester en wethouders schriftelijk verleende ontheffing op grond van de Gebruiksverordening tweede woningen, zoals vastgesteld door de raad van Domburg op 12 oktober 1993.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing van het verbod vervat in artikel 2 verlenen en aan een zodanige ontheffing voorschriften verbinden.
Ingevolge artikel 6 zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
2.2. In het besluit van 20 november 2007 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat artikel 3 van de verordening niet van toepassing is omdat de woning ten tijde van inwerkingtreding van de verordening permanent werd bewoond en [appellanten] niet over een schriftelijke ontheffing beschikken als bedoeld in dat artikel.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 3 van de verordening niet van toepassing is. De in dat artikel genoemde schriftelijke ontheffing moet worden geacht te zijn verleend in de vorm van de in de notulen van de gemeenteraadsvergadering van 12 oktober 1993 vastgelegde verklaring van wethouder De Kam. Voorts kan uit mondelinge uitlatingen gedaan op 15 december 2006 door ambtenaren in dienst van de gemeente, welke zijn vastgelegd in een gespreksverslag, worden afgeleid dat de woning in een bijlage staat althans stond vermeld behorende bij het besluit van de raad van de gemeente Domburg van 10 december 1985 dat strekt tot wijziging van de Gebruiksverordening gebouwen Domburg (hierna: de bijlage), als woning waarvoor een ontheffing als bedoeld in bovengenoemd artikel wordt geacht te zijn verleend, aldus [appellanten].
Verder betogen [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door hun geen ontheffing te verlenen. In dat verband voeren zij aan dat sedert 1985 voor andere recreatiewoningen wel ontheffing is verleend.
Ten slotte betogen [appellanten] dat, mocht worden geoordeeld dat artikel 3 van de verordening niet van toepassing is, de rechtbank heeft miskend dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval het college niet in redelijkheid heeft mogen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule.
2.4. Niet in geschil is dat de woning in 1928 als vakantiehuis is gebouwd en van 1971 tot 2002 permanent bewoond is geweest. Vanaf 2002 is de woning uitsluitend als vakantiewoning gebruikt.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat een opmerking van een wethouder, vastgelegd in de notulen van een gemeenteraadsvergadering, niet kan worden aangemerkt als een door het college schriftelijk verleende ontheffing als bedoeld in artikel 3 van de verordening. Verder blijkt uit de gedingstukken, anders dan ambtenaren kennelijk abusievelijk hebben verklaard, dat de woning niet in de bijlage is opgenomen. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de overgangsbepaling als bedoeld in artikel 3 van de verordening niet van toepassing is.
De omstandigheid dat voor andere door [appellanten] genoemde woningen in Domburg wel ontheffing is verleend maakt niet dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden noch dat sprake is van willekeur nu zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat de door hen genoemde voorbeelden gelijke gevallen betreffen.
Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het college in de bijzondere omstandigheden van het geval, zoals de historische achtergrond, hun verbondenheid met het familiebezit en het vertrouwen dat bij hen is gewekt, aanleiding had moeten zien de hardheidsclausule toe te passen, faalt. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen kunnen aan mondelinge uitlatingen van wethouders geen rechtens te honoreren verwachtingen worden ontleend omdat deze niet afkomstig zijn van het bevoegde bestuursorgaan. Overigens blijkt uit de gedingstukken niet dat concrete toezeggingen zijn gedaan. Verder hebben [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat zij, ook niet indien de historie van het familiebezit in aanmerking wordt genomen, een belang hebben bij het gebruik van de woning als tweede woning dat zwaarder weegt dan het belang van het college bij het uitvoeren van zijn beleid. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onverkorte toepassing van de verordening niet leidt tot een situatie van bijzondere hardheid.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009