ECLI:NL:RVS:2009:BK3653

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901776/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de Dienst Wegverkeer inzake tenaamstelling voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW) tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De RDW had op 9 januari 2008 het verzoek van de wederpartij om de tenaamstelling van haar voertuig met kenteken DP-HD-50 te laten vervallen, afgewezen. De wederpartij had bezwaar gemaakt, dat aanvankelijk ongegrond werd verklaard, maar later op 6 juni 2008 werd het bezwaar alsnog gegrond verklaard en werd de tenaamstelling vervallen verklaard. De rechtbank Maastricht verklaarde op 29 januari 2009 het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde het besluit van 6 juni 2008, wat leidde tot het hoger beroep van de RDW.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 oktober 2009 behandeld. De RDW betoogde dat de rechtbank had miskend dat de wederpartij op het moment van het besluit van 9 januari 2008 nog de mogelijkheid had om de procedure te volgen zoals vermeld in artikel 40, eerste lid, van het Kentekenreglement. De Afdeling oordeelde dat de RDW zich op dat moment op het standpunt heeft mogen stellen dat de wederpartij niet aannemelijk had gemaakt dat het voor haar niet mogelijk was om de tenaamstelling te laten vervallen via de voorgeschreven procedure.

De Afdeling oordeelde verder dat de RDW het besluit van 6 juni 2008 op de juiste gronden had genomen en dat het niet mogelijk was om de tenaamstelling eerder vervallen te verklaren dan per die datum. De RDW had aansprakelijkheid aanvaard voor de schade die de wederpartij had geleden in de periode van 28 januari 2008 tot en met 6 juni 2008, maar de Afdeling oordeelde dat de gedragslijn van de RDW om geen terugwerkende kracht te verlenen aan de vervallenverklaring niet onredelijk was. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep van de RDW gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van de RDW ongegrond.

Uitspraak

200901776/1/H3.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 januari 2009 in zaak nr. 08/552 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de directie van de Dienst Wegverkeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2008 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) het verzoek van 4 januari 2008 van [wederpartij] om de tenaamstelling van het op haar naam gestelde voertuig met kenteken DP-HD-50 (hierna: het voertuig) te laten vervallen, afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 juni 2008 heeft de RDW het besluit van 4 maart 2008 ingetrokken, het door [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 9 januari 2008 alsnog gegrond verklaard en de tenaamstelling van het voertuig met ingang van 6 juni 2008 vervallen verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2009, verzonden op 30 januari 2009, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank), het door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 juni 2008 vernietigd en de RDW opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 april 2008 (lees: 8 april 2009).
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 5 maart 2009 heeft de RDW, opnieuw beslissend op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 9 januari 2008, dat bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 9 januari 2008 herroepen en de tenaamstelling van het voertuig met ingang van 6 juni 2008 vervallen verklaard.
[wederpartij] heeft hierop een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2009, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover thans van belang, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van het Kentekenreglement (hierna: het Kr), is degene aan wie een tweedelig kentekenbewijs is afgegeven of degene die na diens overlijden eigenaar of houder van het voertuig is geworden, ingeval hij ophoudt eigenaar of houder te zijn van het voertuig waarvoor dat kentekenbewijs is afgegeven, verplicht:
a. het deel I B en het deel II terstond over te dragen aan degene die eigenaar of houder van het voertuig is geworden;
b. het deel I A van het kentekenbewijs onder zich te houden, totdat hij het in het derde lid bedoelde vrijwaringsbewijs en het oude deel I B heeft ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is degene die eigenaar of houder van het voertuig is geworden, verplicht binnen een week nadat hij het deel I B en het deel II heeft ontvangen, bij de Dienst Wegverkeer om afgifte van een nieuw deel I B te verzoeken onder overlegging van het deel I B, het deel II en een bij ministeriële regeling aangewezen legitimatiebewijs.
Ingevolge het derde lid geeft de Dienst Wegverkeer aan degene die aan de verplichtingen van het tweede lid heeft voldaan, een vrijwaringsbewijs en een nieuw deel I B af.
Ingevolge het vierde lid is degene die het vrijwaringsbewijs heeft ontvangen, verplicht dit terstond, tezamen met het oude deel I B, te doen toekomen aan degene die het deel I A, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder zich heeft gehouden.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, vervalt de tenaamstelling in het register zodra:
a. krachtens artikel 26, derde lid, een vrijwaringsbewijs en een nieuw deel I B zijn afgegeven;
[…]
l. de Dienst Wegverkeer de tenaamstelling vervallen heeft verklaard op grond van een verzoek als bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het tweede lid kan degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het register is vermeld, de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De Dienst Wegverkeer gaat over tot het doen vervallen van de tenaamstelling indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
2.2. In het besluit van 6 juni 2008 heeft de RDW de tenaamstelling van het voertuig per die datum vervallen verklaard op grond van artikel 40, tweede lid, van het Kr, omdat het voor [wederpartij] vanaf 28 januari 2008 niet meer mogelijk was om een van de in artikel 40, eerste lid, van het Kr genoemde procedures te doorlopen. De RDW heeft de tenaamstelling van het voertuig niet eerder dan 6 juni 2008 vervallen verklaard, aangezien zij in het belang van de zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling van voertuigen het beleid voert om de tenaamstelling in beginsel niet met terugwerkende kracht vervallen te verklaren.
2.3. De RDW betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat zij onvoldoende grond had om het verzoek van [wederpartij] bij het besluit van 9 januari 2008 af te wijzen, heeft miskend dat [wederpartij] op dat moment nog de mogelijkheid had om de procedure vermeld in artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van het Kr te volgen. [wederpartij] diende daartoe de koper van het voertuig (in rechte) aan te spreken tot nakoming van de in artikel 26 van het Kr voorgeschreven procedure. Volgens de RDW behoefde zij pas na 28 januari 2008 toe te komen aan een inhoudelijk onderzoek op grond van artikel 40, tweede lid, van het Kr, omdat toen bleek dat het stellen van die eis aan [wederpartij] niet meer redelijk was daar de koper blijkens de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) vanaf die datum niet meer in Nederland woonachtig was.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 maart 2009 in zaak nr.
200804162/1), strekt artikel 40, tweede lid, van het Kr ertoe te voorzien in uitzonderingssituaties waarin het niet mogelijk is een van de in artikel 40, eerste lid, van het Kr vermelde procedures te volgen. Bij de uitoefening van de in artikel 40, tweede lid opgenomen bevoegdheid komt aan de RDW beoordelingsvrijheid toe. Het is aan degene die een beroep doet op deze bepaling om daarvoor dragende gronden aan te voeren en die aannemelijk te maken.
Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat de RDW zich ten tijde van het nemen van het besluit van 9 januari 2008 op het standpunt heeft mogen stellen dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor haar niet mogelijk was om de tenaamstelling te laten vervallen via de procedure vermeld onder artikel 40, eerste lid, onder a, van het Kr. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [wederpartij], gezien de schriftelijke reactie van de RDW op haar eerste verzoek van 6 oktober 2006 om de tenaamstelling van het voertuig te wijzigen, wist dat zij hiertoe een vrijwaringsbewijs diende over te leggen en dat zij, gelet op de verklaring van de koper van 25 maart 2006, eveneens op de hoogte was van het adres van de koper. Zoals de RDW terecht betoogt, had het op de weg van [wederpartij] gelegen om de koper, eventueel in rechte, aan te spreken om medewerking te verlenen aan de procedure van artikel 26 van het Kr en was voornoemde verklaring van de koper, waarin deze verklaart het voertuig in oktober 2005 te hebben gekocht, derhalve niet voldoende om de tenaamstelling in het kentekenregister te wijzigen.
Het betoog slaagt.
2.4. De RDW betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat zij het besluit van 6 juni 2008 op de juiste gronden heeft genomen en dat het niet mogelijk is om de tenaamstelling eerder vervallen te verklaren dan per die datum. Het feit dat de RDW in de bezwaarfase ten onrechte geen acht heeft geslagen op de omstandigheid dat de koper met ingang van 28 januari 2008 was uitgeschreven uit de GBA, maakt dit volgens de RDW niet anders, nu de RDW aansprakelijkheid heeft aanvaard voor de schade die [wederpartij] heeft geleden in de periode van 28 januari 2008 tot en met 6 juni 2008.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 december 2005 in zaak nr.
200503012/1), kan niet worden geoordeeld dat het door de RDW gevoerde beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan met toepassing van artikel 40 van het Kr genomen besluiten, inhoudende de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig, niet redelijk is. De zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling van voertuigen rechtvaardigen een dergelijk beleid. Voor zover de RDW beoogt te betogen dat terugwerkende kracht ingevolge artikel 40 van het Kr in het geheel niet mogelijk is, verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 29 juli 2009 in zaak nr.
200808940/1/H3, waarin zij heeft overwogen dat het niet in strijd is met het Kr om een tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen te verklaren.
2.4.2. De Afdeling dient thans de vraag te beantwoorden of de omstandigheid dat de RDW in de bezwaarprocedure de uitschrijving van de koper uit de GBA over het hoofd heeft gezien, van dien aard is dat zij wel terugwerkende kracht aan de vervallenverklaring had moeten verlenen tot 28 januari 2008. Te dien aanzien overweegt de Afdeling dat de gedragslijn van de RDW om bij een door haar gemaakte fout geen uitzondering te maken op het door haar gevoerde beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling, maar in plaats daarvan de betrokkene schadeloos te stellen voor de betreffende periode, niet onredelijk is.
In dit geval heeft de RDW blijkens het aanvullend hoger-beroepschrift uitdrukkelijk aansprakelijkheid aanvaard voor de door [wederpartij] geleden financiële schade in de periode tussen 28 januari 2008 en 6 juni 2008. Nu uit het door [wederpartij] bij de rechtbank overgelegde schadeoverzicht niet blijkt dat zij door het niet verlenen van terugwerkende kracht aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling andere schade heeft geleden dan de schade waarvoor de RDW aansprakelijkheid aanvaardt, heeft de RDW in overeenstemming met haar gedragslijn mogen handelen door het verlenen van terugwerkende kracht achterwege te laten.
Het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 maart 2008 van de RDW alsnog niet-ontvankelijk verklaren, omdat dat besluit is ingetrokken en niet is gebleken dat [wederpartij] nog belang heeft bij vernietiging van dat besluit. Voorts zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 juni 2008 van de RDW alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Bij besluit van 5 maart 2009 heeft de RDW, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak is aan dit besluit de grondslag ontvallen. Het beroep tegen dit besluit is gegrond. De Afdeling zal dit besluit eveneens vernietigen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 januari 2009 in zaak nr. 08/552;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 4 maart 2008, kenmerk VIZ2008/1197/10010, niet-ontvankelijk;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 6 juni 2008, kenmerk VIZ2008/3141/10010, ongegrond;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 5 maart 2009, kenmerk VIZ2009/10010, gegrond;
VI. vernietigt dat besluit.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Graat
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009
307-611.