ECLI:NL:RVS:2009:BK3648

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807830/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanlegvergunning voor de Ecologische Verbindingszone 'Kattenhool' door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 10 september 2008 een beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de aanlegvergunning die op 10 juni 2008 door het college van burgemeester en wethouders van Uden was verleend voor de realisatie van de Ecologische Verbindingszone (EVZ) 'Kattenhool'. De appellant betoogde dat de vergunning in strijd was met het geldende bestemmingsplan en dat de aanleg van de EVZ zou leiden tot een onomkeerbare verkleining van de landbouwkundige waarden van de betrokken gronden.

De Raad van State heeft de zaak op 27 oktober 2009 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had overwogen dat de aanlegvergunning niet in strijd was met het bestemmingsplan. De vergunning was verleend in het kader van de instandhouding van het beekdal en de ontwikkeling van de EVZ was expliciet voorzien in de plankaart van het bestemmingsplan. De Afdeling concludeerde dat de aanlegvergunning niet was verleend om op oneigenlijke wijze de bestemming van de gronden te wijzigen in een natuurbestemming.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat er geen grond was voor het oordeel dat de landschappelijke waarde van het beekdal onevenredig zou worden verkleind door de aanleg van de EVZ. De vrees van de appellant voor beperking van zijn agrarische bedrijfsvoering werd niet als relevant beschouwd, aangezien het perceel waarop de EVZ wordt ontwikkeld niet in zijn eigendom is. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 november 2009.

Uitspraak

200807830/1/H1.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 september 2008 in zaak nrs. 08/2476 en 08/2477 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Uden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uden (hierna: het college) aan de gemeente Uden aanlegvergunning verleend ten behoeve van de realisatie van de Ecologische Verbindingszone "Kattenhool" (hierna: EVZ).
Bij uitspraak van 10 september 2008, verzonden op 17 september 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 november 2008.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. van Beuningen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de aanlegvergunning in strijd met het geldende bestemmingsplan is verleend en dat het college door verlening van de aanlegvergunning in feite beoogt op oneigenlijke wijze de bestemming van de gronden te wijzigen in een natuurbestemming. Hij voert aan dat het onttrekken van grond aan de landbouw ten behoeve van de aanleg van een ecologische verbindingszone (hierna: EVZ) tot een onomkeerbare verkleining van de landbouwkundige waarden en kwaliteiten van de desbetreffende en aangrenzende gronden leidt. Voorts voert hij aan dat de voorziene ontwikkeling het karakter van het beekdal onevenredig zal aantasten en zijn agrarische bedrijfsvoering zal belemmeren.
2.1.1. Ingevolge artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover thans van belang, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het verboden is binnen een bij het plan aan te geven gebied bepaalde werken of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning).
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, mag alleen en moet een aanlegvergunning worden geweigerd indien het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" (hierna: het bestemmingsplan), dat met de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2009 (zaak nr. 200708124/1; www.raadvanstate.nl), voor zover thans van belang, in rechte vast is komen te staan, rust op de gronden waar de EVZ is voorzien de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke, cultuurhistorische en/of aardkundige waarden - Alca - ".
Blijkens de bij het bestemmingsplan behorende Waardenkaart liggen de onderhavige gronden binnen een differentiatievlak dat is aangewezen als "landschappelijke waarde: beekdal (visueel-landschappelijk aspect)".
Op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart 3a "Ontwikkelingen" zijn de onderhavige gronden aangeduid als EVZ.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1.1, van de planvoorschriften zijn de gronden op plankaart 1 aangewezen voor "Agrarisch gebied met landschappelijke, cultuurhistorische en/of aardkundige waarden", voor zover thans van belang, bestemd voor:
a. agrarische bedrijfsuitoefening, in de vorm van agrarische bodemexploitatie;
b. instandhouding van (beperkt) natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en aardkundige waarden.
Ingevolge lid 7.1.2, aanhef en onder d, zijn de in geding zijnde gronden in het bijzonder bestemd voor de instandhouding van beekdal (visueel-landschappelijk aspect).
Ingevolge artikel 14, lid 14.1, is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in lid 14.6 "Tabel aanlegvergunningen/strijdig gebruik", weergegeven werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren.
Ingevolge lid 14.3, zijn werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 14.1 slechts toelaatbaar, indien:
a. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemming of dubbelbestemming zijn toegekend;
b. hierdoor, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige, bosbouwkundige en/of landbouwkundige waarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, dan wel de mogelijkheden voor ontwikkeling of herstel van die functies en waarden niet onevenredig verkleind worden.
2.1.2. De in geding zijnde aanlegvergunning is verleend ten behoeve van de realisatie van de EVZ "Kattenhool". Dit project vindt zijn grondslag in het Landschapsbeleidsplan, door de gemeenteraad vastgesteld op 28 juni 2001, en in de Landschapsmatrix, door de gemeenteraad vastgesteld op
19 december 2002. Niet in geschil is dat ten behoeve van het project werkzaamheden - met name afgraven, beplanten en de aanleg van poelen - verricht dienen te worden die aanlegvergunningplichtig zijn.
2.1.3. Gezien het feit dat de in geding zijnde gronden in artikel 7, lid 7.1.2, aanhef en onder d, van de planvoorschriften in het bijzonder bestemd zijn voor de instandhouding van het beekdal van de Leijgraaf en met de ontwikkeling is beoogd het beekdal te versterken, heeft de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden overwogen dat de in geding zijnde ontwikkeling van de EVZ verband houdt met de specifieke doeleindenomschrijving in deze bepaling. Voorts is de aanleg van de EVZ op deze plek uitdrukkelijk voorzien op plankaart 3a "Ontwikkelingen". Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de aanlegvergunning is verleend om op oneigenlijke wijze de bestemming van de gronden te wijzigen in een natuurbestemming.
Voor het oordeel dat de voorziene werkzaamheden zullen leiden tot een onevenredige verkleining van de in artikel 14, lid 14.3, onder b, van de planvoorschriften genoemde waarden en kwaliteiten van de gronden, voor zover thans van belang, heeft de voorzieningenrechter terecht evenmin grond gevonden. Aangezien de gronden in het bijzonder bestemd zijn ten behoeve van de instandhouding van het beekdal, deze op de Waardenkaart van het bestemmingsplan deel uitmaken van het als zodanig aangewezen differentiatievlak en op plankaart 3a "Ontwikkelingen" zijn aangewezen als EVZ, is in het bestemmingsplan voor wat de in geding zijnde gronden betreft het accent gelegd op de ontwikkeling en instandhouding van het beekdal en is aan deze waarde en kwaliteit prioriteit gegeven boven de landbouwkundige waarde en kwaliteit van de in geding zijnde gronden. De aanlegvergunning heeft voorts betrekking op gronden van relatief geringe omvang. Ofschoon door de aanleg van beplanting de openheid van het gebied plaatselijk wellicht enigszins zal afnemen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de landschappelijke waarde van het beekdal hierdoor onevenredig wordt verkleind. Zoals hiervoor is overwogen is met de voorgenomen ontwikkeling immers juist beoogd deze waarde te versterken. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de mogelijkheden voor ontwikkeling of herstel van de landbouwkundige waarde en kwaliteit van de gronden onevenredig worden verkleind.
Gelet op het gebonden karakter van het in geding zijnde besluit kan de gestelde vrees voor beperking van de agrarische bedrijfsvoering als gevolg van de effecten van het ontstaan van nieuwe natuur slechts een rol spelen binnen het kader van artikel 14, lid 14.3, onder b, van de planvoorschriften. De toetsing aan die bepaling heeft slechts betrekking op de gronden waarop de aanlegvergunning ziet. Nu het perceel waarop de EVZ wordt ontwikkeld geen eigendom is van [appellant], kan de stelling dat de voorzieningenrechter de gevolgen van het besluit voor zijn bedrijfsvoering heeft miskend, wat daar van zij, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009
392.