ECLI:NL:RVS:2009:BK3631

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907437/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving gebruik agrarische bedrijfswoning

Op 4 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal het verzoek van [verzoekster] om handhavend op te treden tegen het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als burgerwoning afgewezen. Dit besluit werd door de rechtbank Breda op 17 augustus 2009 in beroep ongegrond verklaard. Hierop heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij op 6 oktober 2009 een verzoek om een voorlopige voorziening werd ingediend. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 5 november 2009 behandeld. In de overwegingen werd vastgesteld dat de rechtbank mogelijk een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de ernst van de overtreding en dat handhavend optreden niet per definitie onevenredig hoeft te zijn. De voorzitter oordeelde dat het treffen van een voorlopige voorziening niet aangewezen was, omdat [verzoekster] niet het beoogde resultaat kon bereiken zonder dat het college opnieuw zou moeten beslissen op haar verzoek. Bovendien was er een gedoogbeschikking van het college die de huidige bewoningssituatie op het perceel toestond. De voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200907437/2/H1.
Datum uitspraak: 13 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 augustus 2009 in zaak nr. 08/3609 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (hierna: het college), voor zover thans van belang, het verzoek van [verzoekster] om handhavend op te treden tegen het gebruik van de agrarische bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna onderscheidenlijk: de woning en het perceel) door [bewoner] als burgerwoning afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2008 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2009, verzonden op 18 augustus 2009, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 oktober 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2009, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 november 2009, waar [verzoekster], vertegenwoordigd [gemachtigden], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door I. Kraus en mr. J.C.P.J.M. Vergouwen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [bewoner], bijgestaan door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekster] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat om die reden van optreden behoorde te worden afgezien, heeft miskend dat het college gehouden is tegen het gebruik van de woning als burgerwoning handhavend op te treden.
2.3. Naar het oordeel van de voorzitter bestaat gerede twijfel of de uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure stand zal houden. Gezien de Afdelingsjurisprudentie terzake, kan naar voorlopig oordeel de voorliggende overtreding niet worden aangemerkt als een overtreding van geringe aard en ernst, zodat betwijfeld moet worden of de rechtbank terecht bijzondere omstandigheden aanwezig heeft geacht, in verband waarmee het college van handhavend optreden diende af te zien.
2.4. De voorzitter acht het vooruitlopend op de bodemprocedure treffen van een voorlopige voorziening strekkende tot schorsing van de aangevallen uitspraak en van de in het besluit van 4 april 2006 vervatte weigering handhavend op te treden evenwel bij de afweging van de betrokken belangen in het kader van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht welke van andere aard is dan de beoordeling of handhaving onevenredig is als door de rechtbank bedoeld, niet aangewezen. Daarbij is van belang dat met het treffen van een zodanige voorziening [verzoekster] het daarmee door haar beoogde resultaat, te weten het gebruik van de woning als bedrijfswoning, niet kan bereiken. Behalve dat daartoe het college eerst opnieuw op haar verzoek om handhavend op te treden dient te beslissen, dient eveneens een overeenkomst van koop van de woning tussen [verzoekster] en [bewoner] tot stand te komen. Voorts neemt de voorzitter in aanmerking dat, zoals [bewoner] ter zitting onweersproken heeft gesteld, hij de woning sinds 1994 bewoont en dat het college bij besluit van 16 juli 2008 een niet in beroep aangevochten gedoogbeschikking heeft gegeven, inhoudende dat de huidige bewoningssituatie op het perceel wordt gedoogd totdat het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Buitengebied Wouw" in werking zal zijn getreden en daarin is voorzien in een bestemming voor een burgerwoning, dienende als positieve bestemming van de huidige bewoningssituatie. Ter zitting heeft het college desgevraagd te kennen gegeven dat het voortvarend te werk gaat met het voornemen om tot legalisering van het gebruik van de woning als burgerwoning te komen, hetgeen bij de behandeling van de zaak in de bodemprocedure zal kunnen worden betrokken.
Voorzover het verzoek er mede toe strekt, dat de voorzitter tot handhaving gelast vooruitlopend op de bodemprocedure, komt ook dat verzoek niet voor inwilliging in aanmerking, omdat inwilliging daarvan vooruitlopend op de bodemprocedure in het licht van de geschetste omstandigheden te verstrekkend zou zijn.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2009
476.