200902262/1/H3.
Datum uitspraak: 18 november 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2009 in zaak nr. 08/3274 in het geding tussen:
de burgemeester van Rotterdam.
Bij brief van 14 mei 2008 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) [appellante] meegedeeld dat haar zoon, indien hij overlast veroorzaakt of zich na 21.00 uur 's avonds zonder begeleiding van één van de ouders op straat bevindt, door de politie of een andere aan het toezichtmodel deelnemende partij zal worden meegenomen en thuisgebracht.
Bij besluit van 14 augustus 2008 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2009, verzonden op 25 maart 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2009, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R.H.P. Feiner en mr. R.S. Wijling, advocaten te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem en mr. L. Viringmeier, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2. Bij het besluit van 14 augustus 2008 heeft de burgemeester het bezwaar van [appellante] tegen de brief van 14 mei 2008 niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze brief naar zijn mening geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is.
2.3. [appellante] klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van 14 mei 2008 niet op enig rechtsgevolg is gericht, omdat deze niet meer bevat dan een waarschuwing dat de politie of een andere toezichthouder tot feitelijk handelen kan overgaan. Zij betoogt dat in de brief is gelast dat haar zoon 's avonds na 21.00 uur niet alleen op straat komt en dat hierbij als sanctie is gesteld dat hij anders door de politie of een andere toezichthouder wordt thuisgebracht. Met deze maatregel zijn volgens [appellante] verplichtingen voor haar gezin in het leven geroepen die niet algemeen gelden. Bovendien wordt hiermee de omvang van het ouderlijk gezag beperkt en een inbreuk gemaakt op het recht op bewegingsvrijheid en op het recht op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aldus [appellante].
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. Met het in de brief van 14 mei 2008 aan [appellante] gerichte verzoek om, ter voorkoming van verdere overlast door baldadig gedrag van haar tienjarige zoon, ervoor zorg te dragen dat deze 's avonds na 21.00 uur niet zonder begeleiding op straat aanwezig is, wordt [appellante] noch haar zoon een in rechte afdwingbare verplichting opgelegd of enig recht onthouden. Ook de waarschuwing dat haar zoon, wanneer hij opnieuw overlast veroorzaakt of zich 's avonds na 21.00 uur zonder begeleiding op straat bevindt, door de politie of een andere toezichthouder zal worden thuisgebracht, brengt geen wijziging in hun beider rechtspositie. De burgemeester heeft zich in dit verband in het besluit op bezwaar terecht op het standpunt gesteld dat het deze toezichthouders ook zonder een brief als hier in geding, is toegestaan, indien zij 's avonds een jong kind zonder enig toezicht op straat aantreffen, dit kind thuis te brengen en dat dit laatste een feitelijke handeling inhoudt. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 14 mei 2008 geen besluit betreft in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar een aankondiging van feitelijk handelen, zodat hiertegen geen bezwaar openstond.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009.