200903566/1/H2.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2009 in zaak nr. 08/4139 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
Bij besluit van 20 februari 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) een verzoek om vergoeding van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 1 september 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2009, verzonden op 7 april 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 15 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. drs. J.H. Krussenman, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en mr. K. Achefai, werkzaam bij het centraal kantoor te Utrecht onderscheidenlijk bij de raad, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit Vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
2.2. Volgens het Handboek Vergoedingen 2000 (tweede druk, januari 2006; hierna: het Handboek) hanteert de raad als beleid dat de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, wordt goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en nog de begrote tijd vergt. Een zaak is feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet. Een zaak is juridisch gecompliceerd, indien, binnen het bereik van de afgegeven toevoeging, rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en slechts zeer incidenteel voorkomen.
2.3. Om te komen tot landelijke uniformering bij de toepassing van het in het Handboek neergelegde beleid, hebben de raden voor rechtsbijstand in december 2007 de Leidraad extra urenzaken (hierna: de Leidraad) tot stand gebracht en bekend gemaakt. Volgens deze Leidraad kan bewerkelijkheid van de zaak worden aangenomen, indien sprake is van juridische complexiteit dan wel van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend.
Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen indien deze kan worden aangetoond aan de hand van objectieve factoren. Derhalve zullen factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende (zoals maatschappelijke of culturele achtergrond) geen reden zijn om feitelijke complexiteit, en dus bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen.
Juridische complexiteit kan worden aangenomen, indien binnen het bereik van de afgegeven toevoeging bijzondere rechtsvragen beantwoord moeten worden, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld gemoeid is. De tijd die in een dergelijk specifiek geval gemoeid is met studie van specifiek op de zaak toegespitste literatuur, wet- en regelgeving en (soms) jurisprudentie mag worden opgegeven en kan in principe voor vergoeding in aanmerking komen. Algemene studie die zaaksoverstijgend is, is niet declarabel. Ook hier geldt dat de juridische complexiteit van een zaak objectiveerbaar moet zijn. Zo zal het ontbreken van een zeker deskundigheidsniveau aan de zijde van de advocaat geen reden zijn om juridische complexiteit, en dus bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen, aldus de leidraad.
2.4. De advocaat van [appellant] heeft inzake een verleende toevoeging voor 24 uren in een zaak die betrekking heeft op de weigering van een bijstandsuitkering aan [appellant], omdat hij niet beschikt over een geldige verblijfsvergunning, verzocht om vergoeding van honderd extra uren. De raad heeft het verzoek bij besluit van 20 februari 2008 afgewezen, omdat er geen sprake is van een - in vergelijking met andere gemiddelde bijstandszaken - feitelijk of juridisch complexe zaak. De afwijzing is bij besluit van 1 september 2008 gehandhaafd.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het door de raad gevoerde beleid niet als onredelijk kan worden aangemerkt. In de Leidraad staat volgens hem ten onrechte dat feitelijke complexiteit niet wordt aangenomen, indien er sprake is van factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende. In zijn algemeenheid kan niet worden geoordeeld dat voor dergelijke factoren geen extra uren vergoed zouden moeten worden. Dit dient per geval beoordeeld te worden, aldus [appellant]. Ook gaat de raad volgens hem te ver in de beoordeling van de strategische keuzes van de advocaat, omdat het aan de advocaat zelf is om de processtrategie te voeren.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 29 juli 2009 in zaak nr.
200901320/1, is het hiervoor weergegeven, door de raad gevoerde beleid niet onredelijk. Bij elk verzoek om vergoeding van extra uren wordt aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld of sprake is van een zaak die in vergelijking met andere soortgelijke zaken feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is. De processtrategie van de advocaat speelt daarbij geen rol.
2.6. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat de beslissing op bezwaar geen blijk geeft van een onjuiste toepassing van de criteria, aangezien in deze zaak zowel sprake is van juridische als feitelijke complexiteit.
[appellant] heeft aangevoerd dat er sprake van juridische complexiteit, waarbij de rechtbank volgens hem ten onrechte voorbij is gegaan aan hetgeen uitgebreid is aangevoerd in beroep over de zeldzame rechtsvraag die in deze zaak voorlag. Ondanks het feit dat nationale regelgeving over het onderwerp bestaat is het recht op bijstand in dit geval in het geheel niet simpel vast te stellen, omdat er internationale aspecten aan de orde zijn. Zo wil zijn advocaat hem laten aanmerken als burger van de Europese Unie. Voorts is volgens [appellant] elk bestuursorgaan bevoegd om prejudiciële vragen te stellen binnen de Europese Unie en is hierover uitgebreid discussie gevoerd met de gemeente.
Feitelijke complexiteit is volgens [appellant] aanwezig, omdat hij deel uitmaakt van een Roma gemeenschap en daardoor te maken heeft met problemen die niet vergelijkbaar zijn met personen die niet tot deze groep behoren. Volgens [appellant] is daarom extra uren inzet nodig om te komen tot een gelijke behandeling en rechtspositie. Het aantonen van directe dan wel indirecte discriminatie leidt tot zeer veel feitenonderzoek.
2.6.1. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden geven geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak niet zodanig bewerkelijk is dat de rechtsbijstand niet binnen het normale aantal uren dat voor deze zaak is bepaald zou kunnen worden verricht. In dit verband is van belang dat het hier nog gaat om kosten van rechtsbijstand in de bezwaarschriftprocedure. Hetgeen [appellant] stelt wat betreft internationale aspecten en het burgerschap van de Europese Unie is vergaand en gaat de bestuurlijke heroverweging, gelet op de bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders terzake, te buiten. Ingevolge artikel 234 van het EG-Verdrag is het stellen van prejudiciële vragen alleen voorbehouden aan rechterlijke instanties, zoals het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft overwogen in de uitspraak van 31 mei 2005 in zaak nr. C-53/03 (www.curia.europa.eu). Het college van burgemeester en wethouders is dus anders dan [appellant] meent niet bevoegd tot het stellen van prejudiciële vragen en dat aspect kan in deze zaak dan ook niet meewegen bij de beoordeling of er sprake is van feitelijke en/of juridische complexiteit. Bovendien is een deel van de geïnvesteerde uren besteed aan algemene studie die zaaksoverstijgend is en ook in dat opzicht de bestuurlijke heroverweging in het kader van de bijstandsuitkering te buiten gaat.
2.7. Het beroep van [appellant] op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), waarbij hij heeft gesteld dat die bepaling wordt geschonden omdat het recht op effectieve verdediging wordt geschaad nu het verzoek om extra uren is afgewezen, slaagt niet. De bezwaarprocedure is niet te beschouwen als een 'procedure' waar het 'fair trial-beginsel' van artikel 6 EVRM op ziet. De bezwaarprocedure is een vorm van verlengde besluitvorming door het bestuursorgaan en geen proces ten overstaan van een onafhankelijke rechter. Van schending van artikel 6 EVRM als door [appellant] bedoeld tijdens de bezwaarprocedure kan dan ook reeds hierom geen sprake zijn.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009