ECLI:NL:RVS:2009:BK3598

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901604/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam en hoger beroep bij de Raad van State

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 november 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam. De aanvraag was op 11 september 2007 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 11 april 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam had op 21 januari 2009 het beroep van [appellant] tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de Raad voor Rechtsbijstand niet voldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag voor rechtsbijstand was afgewezen, met name in het licht van de persoonlijke faillissementssituatie van [appellant]. De Raad van State concludeerde dat het geschil met het adviesbureau en het debetsaldo bij ABN-AMRO nauw samenhangen met de voormalige bedrijfsactiviteiten van [appellant]. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de afwijzing van de aanvraag van 23 maart 2007. De Raad voor Rechtsbijstand werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad van State. Tevens werd de Raad voor Rechtsbijstand veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

200901604/1/H2.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2009 in zaak nr. 08/2019 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 11 september 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad voor rechtsbijstand) de aanvragen om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2009, verzonden op 26 januari 2009, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 april 2009.
De raad voor rechtsbijstand heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.F. Ronday, advocaat te Mijdrecht, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
1. voortzetting van het beroep of bedrijf voorzover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand of
2. het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
2.2. De geschillen waarvoor toevoegingen zijn aangevraagd, hebben betrekking op een vordering tot schadevergoeding van [appellant] op [Fiscaal Juridisch Adviesbureau] (hierna: het adviesbureau) en op een debetsaldo bij ABN-AMRO.
2.3. Ter zitting is gebleken dat het bedrijf van [appellant] een vennootschap onder firma was. De vennootschap bestond uit drie vennoten, [appellant], zijn vrouw en zijn zoon. Deze vennootschap is failliet verklaard. [appellant] is tevens persoonlijk failliet verklaard, zijn vrouw en zijn zoon niet.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het rechtsbelang waarop de aanvraag voor het geschil met de ABN-AMRO betrekking heeft, niet de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft. [appellant] voert hiertoe aan dat dit geschil betrekking heeft op de terugbetaling van een bedrag van € 9.000,00 dat hij als een natuurlijk persoon heeft opgenomen.
2.5. Dit betoog faalt. Het geschil over het debetsaldo op de bankrekening is ontstaan door een geldopname van [appellant] gedurende het faillissement zonder toestemming van de curator. Daarmee werden gelden aan het faillissement onttrokken. Gelet op de samenhang tussen het faillissement van de vennootschap en de persoon, betreft de oorsprong van de debitering door de bank ook het bedrijf. Hieruit vloeit voort dat de gevraagde rechtsbijstand nauw samenhangt met de voormalige bedrijfsactiviteiten van [appellant]. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het rechtsbelang waarop deze aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, waarvoor gelet op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb geen rechtsbijstand wordt verleend. Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van een uitzonderingssituatie, als bedoeld in het voormeld artikel.
2.6. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank eveneens heeft miskend dat het rechtsbelang waarop de aanvraag voor het geschil met het adviesbureau betrekking heeft, niet de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, omdat dit geschil mede betrekking heeft op zijn privésituatie. [appellant] voert aan dat hij persoonlijk failliet is verklaard.
2.7. Ten tijde van de aanvraag om een toevoeging voor het geschil met het adviesbureau was het faillissement reeds opgeheven. [appellant] oefent het bedrijf niet meer uit. Hij is echter persoonlijk aansprakelijk voor de restschuld van het bedrijf, wordt daarop ook aangesproken en meent in persoon een vordering op het adviesbureau te hebben. Uit het besluit van 11 april 2008 blijkt niet dat de raad voor rechtsbijstand deze feiten en omstandigheden heeft betrokken bij zijn besluitvorming omtrent de aanvraag om rechtsbijstand voor het geschil met het adviesbureau. Dit besluit berust dan ook niet op een deugdelijke motivering en komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op het bij het besluit van 11 april 2008 gehandhaafde besluit van 11 september 2007, waarbij de aanvraag van 23 maart 2007 is afgewezen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 april 2008 in zoverre gegrond verklaren. Dat besluit komt in zoverre eveneens voor vernietiging in aanmerking. De raad voor rechtsbijstand dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.9. De raad voor rechtsbijstand dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2009 in zaak nr. 08/2019, voor zover deze betrekking heeft op het bij het besluit van 11 april 2008 gehandhaafde besluit van 11 september 2007, waarbij de aanvraag van 23 maart 2007 is afgewezen;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad voor rechtsbijstand Amsterdam van 11 april 2008, kenmerk 73335, voor zover het betrekking heeft op het besluit van 11 september 2007, waarbij de aanvraag van 23 maart 2007 is afgewezen;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. veroordeelt de raad voor rechtsbijstand Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad voor rechtsbijstand Amsterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 146,00 (zegge: honderdzesenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009
85-630.