200907103/2/H1.
Datum uitspraak: 9 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 30 juli 2009 in zaak nrs. 09/2875 en 09/2876 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Landsmeer.
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Landsmeer (hierna: het college) geweigerd [verzoeker] bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen van een bestaand gebouw op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college [verzoeker] gelast de bouwwerkzaamheden die in afwijking van de op 5 december 2007 verleende bouwvergunning op het perceel worden uitgevoerd onmiddellijk stil te leggen en stil te houden.
Bij besluit van 25 mei 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] tegen de besluiten van 24 maart 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juli 2009, verzonden op 31 juli 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen het besluit van 25 mei 2009, voor zover met dit besluit het bezwaar gericht tegen het besluit van 24 maart 2009, waarbij is geweigerd bouwvergunning te verlenen, ongegrond is verklaard, gegrond verklaard en dat besluit in zoverre vernietigd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 oktober 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 oktober 2009, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. E.A. Wentink-Quelle, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.H.M. Neijtzell de Wilde-van Eerd, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [gemachtigde], zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het college ten onrechte de bouwwerkzaamheden op het perceel heeft stilgelegd.
Daartoe neemt de voorzitter in aanmerking dat het college over de bevoegdheid beschikte om handhavend op te treden, nu voor het bouwen in afwijking van de op 5 december 2007 verleende bouwvergunning geen bouwtitel bestond. Voorts is op voorhand niet gebleken dat het college zich in het besluit van 25 mei 2009 ten onrechte door verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden behoorde af te zien. Dat door het college bij [verzoeker] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat niet handhavend zou worden opgetreden, acht de voorzitter op voorhand niet aannemelijk. Uitdrukkelijke toezeggingen in die zin van het college zijn immers gesteld noch gebleken. [verzoeker] is heeft op eigen risico aan aanvang gemaakt met de bouwwerkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning was verleend. Dat het college aanvankelijk niet is opgetreden tegen het uitvoeren van de werkzaamheden maakt niet dat het college vervolgens geen gebruik meer mocht maken van voormelde bevoegdheid.
2.3. Inmiddels is overeenstemming ontstaan tussen [verzoeker] en het college over de wijze waarop kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte en heeft de gemeenteraad besloten de bevoegdheid tot het voeren van een projectprocedure ten behoeve van het realiseren van de afwijkingen ten opzichte van de op 5 december 2007 verleende bouwvergunning te delegeren aan het college. Nu het projectbesluit evenwel nog niet is genomen en de bouwvergunning niet is verleend, bestaat thans nog immer geen titel om te bouwen. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat hangende hoger beroep mag worden gebouwd. Het treffen van een voorlopige voorziening dat moet worden gehandeld als ware een bouwvergunning verleend, is naar het oordeel van de voorzitter te verstrekkend. De enkele verwachting dat het projectbesluit zal worden genomen en bouwvergunning verleend, is daartoe onvoldoende, mede nu in de projectprocedure derden in de gelegenheid worden gesteld hun bezwaren daartegen kenbaar te maken.
Het college heeft ter zitting aangegeven dat het ontwerpprojectbesluit naar verwachting ter inzage zal worden gelegd eind november dan wel begin december van dit jaar. De voorzitter gaat ervan uit dat het college deze procedure zo spoedig mogelijk zal laten verlopen.
2.4. Gelet hierop en in afweging van de betrokken belangen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2009