ECLI:NL:RVS:2009:BK3329

Raad van State

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906307/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht onthouden van mondelinge toelichting aan vreemdeling in vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is geplaatst. De vreemdeling had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie, waarin hij ongewenst was verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling stelde dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt mondeling toe te lichten tijdens de zitting. De gemachtigde van de vreemdeling had zich teruggetrokken en de voorzieningenrechter was op de hoogte van de situatie van de vreemdeling, die in vreemdelingenbewaring verbleef. De voorzieningenrechter had de vreemdeling moeten informeren over de zitting en, indien nodig, een transportorder moeten afgeven om de vreemdeling naar de rechtbank te brengen.

De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt ter zitting mondeling kenbaar te maken. De Raad oordeelde dat de voorzieningenrechter had moeten zorgen voor de mogelijkheid voor de vreemdeling om zijn standpunt toe te lichten, vooral gezien de omstandigheden van de vreemdeling. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld en werd bepaald dat de rechtbank hierover zou beslissen.

De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijke behandeling en de mogelijkheid voor partijen om hun standpunt mondeling toe te lichten, vooral in situaties waarin zij niet in staat zijn om zelf naar de rechtbank te komen.

Uitspraak

200906307/1/V2.
Datum uitspraak: 4 november 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 22 april 2009 in zaak nrs. 08/18794 en 08/18792 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) ongewenst verklaard.
Bij besluit van 15 mei 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 april 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), vangt de termijn voor het indienen van een hoger-beroepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 8:37, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, geschiedt de verzending van een afschrift van de uitspraak bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging, tenzij de rechtbank anders bepaalt.
2.2. Een afschrift van de aangevallen uitspraak is volgens het erop aangebrachte stempel verzonden op 27 april 2009. Uit informatie van de rechtbank is gebleken dat de uitspraak op die dag per faxbericht is verzonden naar het detentiecentrum waar de vreemdeling op dat moment verbleef. De vreemdeling stelt de uitspraak niet op die dag te hebben ontvangen, maar eerst op 18 augustus 2009, nadat hij telefonisch contact met de rechtbank had opgenomen over de voortgang van de procedure en de uitspraak opnieuw naar hem is verzonden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14 november 2003 in zaak nr. 200306493/1 (aangehecht ter voorlichting van partijen), mag slechts van verzending van een afschrift van de uitspraak bij aangetekend verzonden brief of bij brief met ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 8:37, eerste lid, van de Awb worden afgezien, indien de andere wijze van verzending met dezelfde waarborgen is omkleed. Nu van zodanige waarborgen niet is gebleken, is de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Aangenomen moet worden dat de vreemdeling eerst op 18 augustus 2009 een afschrift van de uitspraak heeft ontvangen, zodat het hoger-beroepschrift, binnengekomen op 20 augustus 2009, tijdig is ingediend.
2.3. Hetgeen in de eerste grief is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.4. In de tweede grief klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter hem ten onrechte de gelegenheid heeft onthouden zijn standpunt ter zitting mondeling toe te lichten. Hij wijst erop dat hij in vreemdelingenbewaring zat, niet in staat was zelf naar de rechtbank af te reizen, de voorzieningenrechter ervan op de hoogte was dat zijn gemachtigde niet ter zitting zou verschijnen en blijkens de aangevallen uitspraak heeft onderkend dat hij belang heeft bij een mondelinge toelichting ter zitting.
2.4.1. Uit het bepaalde in artikel 8:83 van de Awb valt af te leiden dat partijen hun standpunten tijdens de zitting, voor het bijwonen waarvan zij zijn uitgenodigd, mondeling ten overstaan van een rechter kenbaar moeten kunnen maken en moeten kunnen toelichten.
2.4.2. De vreemdeling is bij brief van 16 april 2009 uitgenodigd om op 22 april 2009 om 14.00 uur ter zitting te verschijnen. Per faxbericht van 21 april 2009 heeft de gemachtigde van de vreemdeling de voorzieningenrechter laten weten dat, nu hij heeft vernomen dat de zitting niet op een ander tijdstip kan plaatsvinden, hij geen andere mogelijkheid meer ziet dan zich terug te trekken als gemachtigde. Hij heeft daarbij tevens aangegeven de Raad voor de Rechtsbijstand te hebben ingelicht en de voorzieningenrechter verzocht over het vervolg van de procedure contact op te nemen met de vreemdeling, die in Zeist in vreemdelingenbewaring verblijft.
Nu de gemachtigde van de vreemdeling zich had teruggetrokken en het de voorzieningenrechter bekend was dat de vreemdeling te Zeist in vreemdelingenbewaring werd gehouden, had het op de weg van de voorzieningenrechter gelegen de vreemdeling in kennis te stellen van de datum en het tijdstip van de te houden zitting en in samenhang daarmee, voor zover de vreemdeling te kennen zou geven bij de behandeling ter zitting aanwezig te willen zijn, een transportorder af te geven om de vreemdeling voor de mondelinge behandeling van zijn zaak over te brengen naar de rechtbank.
Nu de voorzieningenrechter dit niet heeft gedaan, is de vreemdeling ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van de mogelijkheid om zijn standpunt ter zitting mondeling kenbaar te maken en toe te lichten. De grief slaagt.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.6. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 22 april 2009 in zaak nr. 08/18792;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt Schouten en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter
w.g. Pieters
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009
473.
Verzonden: 4 november 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak