ECLI:NL:RVS:2009:BK3326
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins de Vin
- A.B.M. Hent
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en voortvarendheid bij asielaanvraag
In deze zaak heeft de Raad van State op 11 november 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht. De rechtbank had op 23 juli 2009 geoordeeld dat de vreemdeling, die in vreemdelingenbewaring was gesteld, recht had op opheffing van deze maatregel en schadevergoeding. De staatssecretaris stelde hoger beroep in, omdat hij meende dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij onvoldoende voortvarend had gehandeld in de voorbereiding van de uitzetting van de vreemdeling.
De Raad van State oordeelde dat de omstandigheid dat er geen tijdsverloop was tussen de mededeling van de vreemdeling dat hij een asielaanvraag wilde indienen en de ondertekening van die aanvraag, niet voldoende was om te concluderen dat de staatssecretaris voortvarend had gehandeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris in zijn grief niet kon worden gevolgd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 322,00 werden vastgesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van voortvarendheid in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op vreemdelingenbewaring en asielprocedures. De Raad van State bevestigde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat hij de vereiste voortvarendheid had betracht in de voorbereiding van de uitzetting, wat leidde tot de bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank.