200902944/1/H3.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 april 2009 in zaak nr. 08/6061 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Bij besluit van 13 februari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) een aanvraag van [appellante] om ontheffing voor het aanleggen van een uitweg vanaf het perceel, kadastraal bekend gemeente Waddinxveen sectie […] nr. […] (hierna: het perceel) naar de Kanaaldijk (N454) te Waddinxveen (hierna: de Kanaaldijk), afgewezen.
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2009, verzonden op 3 april 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. J. Pluis, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door J.F.W. Laban en M.M. Steijn, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder a, van de Wegenverordening Zuid-Holland (1997) (hierna: de Wegenverordening) is het verboden naar een weg uit te wegen.
Ingevolge artikel 13, voor zover thans van belang, kunnen gedeputeerde staten van het verbod, vervat in artikel 8 ambtshalve dan wel op aanvraag, ontheffing verlenen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, mag en moet een ontheffing alleen worden geweigerd in het belang van de vrijheid van het verkeer of de veiligheid op de weg en van de instandhouding en bruikbaarheid van de weg.
2.2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 13 februari 2008 heeft het college ten grondslag gelegd dat de aanleg van een uitweg op de beoogde locatie gelet op de verkeersveiligheid ongewenst is. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat uitwegen naar een gebiedsontsluitingsweg in principe ongewenst is, dat het aantal uitwegen zoveel mogelijk gelijk zal moeten blijven en dat het perceel reeds door twee andere uitwegen is ontsloten.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de verkeersveiligheid wordt gediend met het verlenen van een ontheffing voor de gevraagde uitweg omdat deze veiliger is dan de twee bestaande uitwegen. Zij stelt dat de bestaande uitweg via een brug verkeersgevaarlijk is. De andere bestaande uitweg naar de Wilhelminakade te Waddinxveen zal gelet op de te verwachten toename van het verkeer door het realiseren van een nieuwe woonwijk leiden tot verkeersonveilige situaties op de Wilhelminakade. Bij de vraag of de gevraagde ontheffing terecht is afgewezen dienen volgens [appellante] de verkeersveiligheid op de Kanaaldijk, de veiligheid van de bezoekers van het bedrijventerrein en het economisch verantwoord en in overeenstemming met de bestemming kunnen gebruiken van het perceel eveneens te worden meegewogen.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college de ontheffing voor een uitweg terecht heeft geweigerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat volgens het provinciale verkeersveiligheidsbeleid "Duurzaam Veilig" het belang van de verkeersveiligheid uitgangspunt is, dat het aantal uitwegen naar een gebiedsontsluitingsweg zoveel mogelijk gelijk dient te blijven en dat dit belang zich verzet tegen de gevraagde uitweg. Evenals de rechtbank acht de Afdeling dit beleid niet onredelijk. Met de gevraagde uitweg zou een extra uitweg naar de Kanaaldijk worden gecreëerd hetgeen in strijd is met voornoemd beleid. Het betoog van [appellante] dat met de gevraagde uitweg het belang van de verkeersveiligheid wordt gediend omdat deze veiliger zou zijn dan de bestaande uitweg via een brug, gaat voorbij aan het feit dat deze uitweg blijft bestaan.
Het betoog dat het gebruik van de uitweg naar de Wilhelminakade in de toekomst tot verkeersonveilige situaties zal leiden, gelet op de te realiseren woonwijk in de nabijheid van de Wilhelminakade, kan niet leiden tot het beoogde doel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat verdere ontsluiting van het gebied in breder planologisch kader zal moeten worden afgewogen.
Een ontheffing van het verbod om naar een weg uit te wegen mag en moet alleen worden geweigerd, indien een van de weigeringsgronden genoemd in artikel 14, eerste lid, van de Wegenverordening zich voordoet. Het betoog van [appellante] dat het college het economisch verantwoord en in overeenstemming met de bestemming kunnen gebruiken van het perceel in zijn afweging had moeten betrekken, kan reeds daarom niet slagen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009