ECLI:NL:RVS:2009:BK2946

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901286/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor vestiging detailhandel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Beek op 3 mei 2006 geweigerd om aan appellante B een vrijstelling te verlenen voor de vestiging van detailhandel op een specifiek perceel. Dit besluit werd door het college in stand gehouden na een bezwaar van appellante B op 29 januari 2008. De rechtbank Maastricht verklaarde op 12 januari 2009 het beroep van appellante B ongegrond. Appellante A, voorheen appellante B, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 11 november 2009 werd behandeld.

De Raad van State oordeelde dat het beoogde gebruik van het perceel in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Beeker Hoek 1997", dat de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" heeft. De Raad overwoog dat de vrijstellingsmogelijkheid in artikel 21, tweede lid, van de planvoorschriften alleen kan worden toegepast als er objectief gezien geen zinvol gebruik meer mogelijk is. Appellante A kon niet aantonen dat het perceel niet meer volgens de bestemming gebruikt kon worden, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat de gebruiksmogelijkheden voor het perceel breed zijn.

Daarnaast betoogde appellante A dat het college ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van het gemeentelijk beleid inzake detailhandel. De Raad van State oordeelde dat het college in redelijkheid de vrijstelling kon weigeren, omdat het voorgenomen gebruik in strijd was met het gemeentelijk beleid. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde ook, omdat de situaties van de andere bedrijven niet gelijk waren aan die van appellante A. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak bevestigd.

Uitspraak

200901286/1/H1.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], voorheen [appellante B], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 januari 2009 in zaak nr. 08/380 in het geding tussen:
[appellante B],
en
het college van burgemeester en wethouders van Beek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beek (hierna: het college) geweigerd aan [appellante B] een vrijstelling te verlenen ten behoeve van de vestiging van detailhandel op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college het door [appellante B] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 3 mei 2006 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 12 januari 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht het door [appellante B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante A] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 maart 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2009, waar het college, vertegenwoordigd door P. Alberts, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Beeker Hoek 1997" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met als nadere aanduiding het arabische cijfer 5.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de bestemmingsplankaart als bedrijfsdoeleinden aangegeven gronden bestemd voor bedrijfsdoeleinden, verkeersdoeleinden, parkeerdoeleinden en doeleinden ten behoeve van de opvang van hemelwater en, voor zover aangeduid met het arabische cijfer 5, voor perifere detailhandel uitsluitend in auto's en aanverwante accessoires (ABC-goederen).
Ingevolge artikel 21, eerste lid, is het verboden opstallen op de in dit plan bedoelde gronden te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met het in het plan bepaalde.
Ingevolge artikel 21, tweede lid, verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid als strikte toepassing van het voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2.2. Niet in geschil is dat het door [appellante A] beoogde gebruik van het perceel in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. [appellante A] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de in beroep aangevoerde omstandigheden niet is gebleken dat er onvoldoende gebruiksmogelijkheden voor het perceel zijn en evenmin is gebleken dat het meest doelmatige gebruik wordt ingeperkt. [appellante A] voert daarbij aan dat voor het pand op het perceel [locatie] (hierna: het pand) niet gemakkelijk een huurder te vinden is omdat exploitanten van de hier toegestane perifere detailhandel in auto's en aanverwante accessoires zich in de regel vestigen op autoboulevards en het pand voor perifere detailhandel te klein is. Als gevolg van de beperkte gebruiksmogelijkheden heeft het pand volgens [appellante A] langdurig leeg gestaan of kon het slechts voor korte periodes tegen een lage huurprijs worden verhuurd.
2.3.1. De vrijstellingsmogelijkheid in artikel 21, tweede lid, van de planvoorschriften betreft een zogenoemde "toverformule". Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld in, onder meer, de uitspraak van 11 september 2002 in zaak no.
200106377/1kan slechts gebruik worden gemaakt van de "toverformule" indien zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming naar objectieve maatstaven niet meer mogelijk is. De door [appellante A] aangevoerde omstandigheden geven geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het perceel en het pand objectief bezien niet meer zinvol overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming kunnen worden gebruikt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de gebruiksmogelijkheden voor het perceel zeer breed zijn, nu op het perceel, naast perifere detailhandel in auto's en aanverwante accessoires, een bestemming voor bedrijfsdoeleinden rust. De omstandigheden dat verhuur conform de bestemming financieel minder aantrekkelijk is en het te verhuren pand lange tijd leeg heeft gestaan, hebben niet tot gevolg dat geconcludeerd moet worden dat het meest doelmatige gebruik van het perceel beperkt wordt. Het betoog faalt.
2.4. [appellante A] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen aanleiding heeft gezien af te wijken van het gemeentelijk beleid met betrekking tot vestiging van detailhandel en dat handhaving van dit beleid voor haar onevenredig bezwarend is. Zij voert hiertoe aan dat het perceel is gelegen in de nabijheid van het winkelcentrum Makado en vestiging van detailhandel geen verstoring van het gemeentelijk beleid tot gevolg zal hebben. Voorts betoogt zij dat het college handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat het toestaat dat de in de nabijheid van het perceel gelegen Praxis en de -voormalige- vestiging van winkelketen 'Boerenbond' in strijd met de bestemming branchevreemde artikelen verkopen.
2.4.1. Het college heeft overwogen dat het beleid erop is gericht om detailhandel in het centrum van Beek te concentreren, alsmede in het winkelcentrum Makado. Daarnaast is op enkele locaties in de omgeving van het perceel detailhandel positief bestemd. Het college is niet bereid van dit beleid af te wijken teneinde precedentwerking te voorkomen.
2.4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen weigeren. Hierbij is terecht in aanmerking genomen dat het voorgenomen gebruik in strijd met het gemeentelijk beleid is en het college het belang bij handhaving van dit beleid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellante A].
Het door [appellante A] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel kan evenmin slagen. Het perceel waar de Praxis is gevestigd is in het bestemmingsplan positief bestemd als bouwmarkt en het perceel waar de Boerenbond was gevestigd is positief bestemd als land- en tuinbouwcentrum. Reeds daarom is geen sprake van gelijke gevallen. Dat deze ketens ook branchevreemde producten verkopen - wat daar ook van zij - maakt niet dat daarom sprake is van gelijke gevallen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009
414-627.