200900787/1/H1.
Datum uitspraak: 11 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 december 2008 in zaak nr. 07/504 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Sneek.
Bij besluit van 9 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sneek (hierna: het college) aan de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Duits recht Lidl Nederland GmbH (hierna: Lidl) vrijstelling verleend ten behoeve van het gebruik van panden op de percelen Sint Antoniusplein 33 en de Julianastraat 71 te Sneek voor detailhandel in dagelijkse goederen.
Bij besluit van 9 januari 2007 heeft het college de bezwaren, voor zover ingediend door [belanghebbenden], niet-ontvankelijk en de bezwaren ingediend door [appellanten], ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2008, verzonden op 16 december 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 februari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door A. Kort en L. van der Bijl, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Lidl, vertegenwoordigd door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen.
2.1. Ten aanzien van de stelling van het college dat in hoger beroep geen handtekeningenlijst is overgelegd, zodat het hoger beroep in zijn geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, overweegt de Afdeling dat dit hoger beroep namens de door deze aangegeven personen is ingediend door een advocaat, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 8:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen schriftelijke machtiging behoeft te worden overgelegd.
2.2. Het college heeft - onweersproken - gesteld dat [2 appellanten], beiden indieners van het hoger beroep, inmiddels zijn verhuisd en niet langer in de nabijheid wonen van de panden waarin de Lidl is gevestigd. Daarnaast is onweersproken gesteld dat [naam] niet langer het in de nabijheid van deze panden gelegen hotel Van Leeuwen Compagnie exploiteert en ook geen eigenaar is daarvan. Niet is gebleken dat voornoemde personen nog een rechtens te respecteren belang hebben bij de beoordeling van het hoger beroep.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk voor zover ingediend door [2 appellanten] en [naam].
2.4. In het bestemmingsplan "Bolswarderpoort" (hierna: het bestemmingsplan) is aan het betrokken perceel de bestemming "Uit te werken gemengde doeleinden -UGD-" toegekend. Ter uitwerking van deze bestemming is het uitwerkingsplan "Eerste uitwerking bestemmingsplan Bolswarderpoort" (hierna: het uitwerkingsplan) vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, lid A, onderdeel II, aanhef en onder a, onder 1, aanhef en onderdeel b, van de voorschriften van het uitwerkingsplan mag binnen deze bestemming één vestiging voor grootschalige detailhandel in dagelijkse goederen (hierna: supermarkt) met een maximale brutovloeroppervlakte van 2000 m² worden gevestigd, indien sprake is van een verplaatsing van een bestaande supermarkt uit de stadskern.
Ingevolge artikel 2, lid A, onderdeel II, aanhef en onder c, onder 2, van de voorschriften van het uitwerkingsplan dienen te realiseren voorzieningen voor de bevoorrading van de supermarkt te worden gesitueerd nabij de op de kaart gegeven aanwijzing "bevoorrading".
Ingevolge artikel II.1, aanhef en onder G, onder g.6, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt onder grootschalige detailhandelsvestigingen verstaan een detailhandelsvestiging waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 600 m² bedraagt.
Ingevolge artikel III.1, lid A, onderdeel II, aanhef en onder e.7, van de voorschriften van het bestemmingsplan dient de bevoorrading van de te realiseren supermarkt in hoofdzaak te geschieden vanaf de Sophiastraat.
2.5. Het gebruik van de op de percelen Antoniusplein 33 en Julianastraat 71 gelegen panden met een oppervlakte van 850 m² voor detailhandel in dagelijkse goederen, is in strijd met artikel 2, lid A, onderdeel II, aanhef en onder a, onder 1, aanhef en onderdeel b, van de voorschriften van het uitwerkingsplan, nu in het plangebied reeds een grootschalige detailhandel is gevestigd. Het college heeft om voor dit gebruik vrijstelling te verlenen toepassing gegeven aan de bevoegdheid krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985).
2.6. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO, zoals dat gold ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro 1985 komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een brutovloeroppervlak van 1500 m².
2.7. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling te verlenen. Daartoe hebben zij aangevoerd dat Lidl, indien met toepassing van voornoemd artikel vrijstelling van artikel 2, lid A, onderdeel II, aanhef en onder a, onder 1, aanhef en onderdeel b, van de voorschriften van het uitwerkingsplan wordt verleend, in de toekomst de mogelijkheid heeft haar winkelpand uit te breiden tot 2000 m². Voorts ziet de verlening van vrijstelling niet uitsluitend op het wijzigen van het gebruik van de panden, aldus [appellanten]. Tevens stellen zij zich op het standpunt dat niet met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling kan worden verleend voor een ingrijpend project als het onderhavige.
2.7.1. Artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e, van het Bro 1985 geeft voor de oppervlakte van de wijziging van het gebruik een maximum brutovloeroppervlak van 1500 m². De bestreden vrijstelling betreft het gebruik voor detailhandel in dagelijkse goederen met een brutovloeroppervlak van 850 m². De stelling van [appellanten] dat Lidl de mogelijkheid heeft om uit te breiden tot een brutovloeroppervlak van 2000 m² is - wat daar ook van zij - in dit geding niet van belang. Anders dan [appellanten] stellen, ziet de verleende vrijstelling niet op een fysieke vergroting van het brutovloeroppervlak van de panden aan het Sint Antoniusplein 33 en de Julianastraat 71. De rechtbank heeft er met juistheid op gewezen dat deze panden met een daarvoor op 27 april 2001 verleende bouwvergunning zijn verbouwd. Deze bouwvergunning is in rechte onaantastbaar. De rechtbank heeft tevens met juistheid overwogen dat artikel 19, derde lid, van de WRO geen aanknopingspunten biedt voor het standpunt van [appellanten] dat dit artikellid geen betrekking heeft op projecten die in ruimtelijk opzicht ingrijpend zijn, nog daargelaten of daarvan in het onderhavige geval sprake is. Dat het bestemmingsplan expliciet slechts één grootschalige detailhandelsvestiging, waaronder begrepen een detailhandelsvestiging, in het plangebied toelaat, waarbij de brutovloeroppervlak meer dan 600 m² mag bedragen, speelt in dit verband geen rol.
Het betoog faalt. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het college bevoegd was met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
2.8. Lidl heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat met de verleende bouwvergunning van 27 april 2001 impliciet vrijstelling is verleend voor het gebruik van de panden voor detailhandel in dagelijkse goederen. Voor zover Lidl hiermee heeft beoogd alsnog tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep in te stellen, wordt overwogen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 23 mei 2007 in zaak nr.
200605893/1, de Algemene wet bestuursrecht noch de Wet op de Raad van State een grondslag biedt voor het instellen van incidenteel hoger beroep. Hetgeen aldus is aangevoerd betreft geen kwestie van openbare orde. Het al dan niet impliciete oordeel van de bestuursrechter in eerste aanleg kan dan ook in hoger beroep niet aan de orde komen, nu het in hoger beroep niet is bestreden en wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
2.9. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college gelet op de betrokken belangen de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Hiertoe voeren zij aan dat het gebruik van de betrokken panden ten behoeve van grootschalige detailhandel planologisch onaanvaardbaar is. Daarnaast wijzen zij op de hinder van trillingen en geluid dat veroorzaakt wordt door het laden en lossen van goederen ten behoeve van Lidl in de Julianastraat en de verkeershinder die door het laden en lossen ontstaat.
2.9.1. Het uitwerkingsplan laat - naar niet is weersproken - ter plaatse 2000 m² bedrijfsvloeroppervlak voor grootschalige detailhandel in de foodsector toe en 750 m² voor kleinschalige detailhandel in de foodsector. De ter plaatse gevestigde Albert Heijn en Lidl tezamen nemen een bedrijfsvloeroppervlak van 2550 m² in beslag. De verlening van de vrijstelling voor het gebruik van de panden aan het Sint Antoniusplein 33 en de Julianastraat 71 voor detailhandel in dagelijkse goederen vormt geen onaanvaardbare doorkruising van het in het bestemmings- en uitwerkingsplan neergelegde beleid en leidt niet tot een ontwrichting van de detailhandelsstructuur.
Het bestemmings- en het uitwerkingsplan verzetten zich er - anders dan [appellanten] hebben betoogd - niet tegen dat de in het plangebied toegestane detailhandelsvestigingen vanaf de Julianastraat worden bevoorraad waarbij wordt aangetekend dat er geen verkeersmaatregelen gelden die het laden en lossen in de Julianastraat verbieden.
De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het betoog van [appellanten] dat zij door bevoorrading van de Lidl vanaf de Julianastraat aanzienlijke geluids-, trilling- en verkeershinder ondervinden niet tot de conclusie leidt dat het college niet in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is geworden dat het laden en lossen in de Julianastraat tot onaanvaardbare verkeershinder leidt. De stremming die ontstaat geldt alleen voor bewoners die woonachtig zijn ter hoogte van de plek waar de vrachtwagen is geparkeerd. De overige bewoners en de bezoekers van de winkels kunnen een alternatieve route kiezen. Voorts is de Julianastraat een straat met een geringe verkeersintensiteit en is er voor fietsers en voetgangers voldoende ruimte om om de vrachtwagen heen te rijden of te lopen. Wat de stelling van [appellanten] betreft dat het wenselijker is dat geladen en gelost wordt aan het Sint Antoniusplein, heeft het college aannemelijk gemaakt dat dit niet een alternatief betreft met aanmerkelijk minder bezwaren. Het Sint Antoniusplein is een veel gebruikt parkeerterrein voor kort parkeren waar veel voetgangersbewegingen plaatsvinden, zodat dit, gegeven de dode hoek van vrachtauto's, geen goed alternatief is. Ook gaat het laden en lossen daar ten koste van enkele parkeerplaatsen en wordt het in- en uitrijden van de parkeerplaatsen belemmerd.
Ten aanzien van de gestelde hinder van trillingen die wordt veroorzaakt door het laden en lossen, is uit de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2008 in zaak nr.
200800066/1gebleken dat de aan Lidl opgelegde trillingnorm een toereikend beschermingsniveau biedt aan omwonenden.
Wat de gestelde overschrijding van de geldende geluidsnormen betreft, geldt dat ingevolge het ten tijde van het besluit van 9 januari 2007 van toepassing zijnde Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer het geluid, dat wordt veroorzaakt door het laden en lossen buiten de begrenzing van de inrichting, niet getoetst behoefde te worden aan de in dat besluit opgenomen normen. De vraag of wordt voldaan aan de normen in het thans geldende Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, waarin wel rekening wordt gehouden met het geluid veroorzaakt door het laden en lossen in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, is hier niet aan de orde.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond.
2.11. Voor en proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep, voor zover ingediend door [2 appellanten] en [naam], niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2009